Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1963/SGB, 15 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:15-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1963/SGB
Betreft : [verzoeker] datum: 15 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. H.J. Voors, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris van 14 april 2016, tot (terug)plaatsing naar de gevangenis van
de
p.i. Lelystad.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het bezwaarschrift van 14 april 2016, , de beslissing op dat bezwaarschrift van 25 mei 2016, het op 31 mei 2016 tegen de beslissing van de selectiefunctionaris ingediende beroepschrift, alsmede van de
schriftelijke inlichtingen van de selectiefunctionaris van 13 juni 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van een verzoek om schorsing van een beslissing van de selectiefunctionaris slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde
is daarom slechts de vraag of de beslissing van de selectiefunctionaris is genomen in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de beslissing
van de selectiefunctionaris. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker, die verbleef in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en deel nam aan een penitentiair programma, tijdens dat verblijf is aangehouden in verband met
de verdenking van een strafbaar feit, daarvoor in voorlopige hechtenis is genomen en welke voorlopige hechtenis vervolgens is geschorst. Daarmee staat voldoende vast dat er sprake is van een strafrechtelijke vervolging voor een feit gepleegd tijdens
detentie.

Op grond van het bepaalde in artikel 1e onder b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is een gedetineerde die wordt vervolgd voor het plegen van een misdrijf gepleegd tijdens detentie, uitgesloten
van promotie naar of deelname aan het plusprogramma.
Een van de eisen voor plaatsing in een z.b.b.i. is, gelet op het bepaalde van artikel 2 onder f van de Regeling, dat de betreffende gedetineerde is gepromoveerd.

Nu verzoeker – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – thans niet voldoet aan de eisen voor plaatsing in een z.b.b.i., is de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris niet zodanig onredelijk of onbillijk, dat dit een toewijzing zou kunnen
rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris op 15 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven