Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1920/SGA, 8 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:08-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1920/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 8 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van een gedeelte van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 5 juni 2016, inhoudende de oplegging van een
disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 5 juni 2016 om 14.45 uur en eindigend op 15 juni 2016 om 14.45 uur, wegens (kortweg) betrokkenheid bij het
verhandelen van contrabande (softdrugs) en zich agressief opstellen jegens een personeelslid.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 juni 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 juni 2016.

1. De beoordeling
Namens verzoeker is gesteld dat voor de gestelde handel in softdrugs zeven dagen opsluiting in de eigen cel zou zijn opgelegd en dat het verzoek uitsluitend op dat deel is gericht. Uit de inlichtingen van de directeur komt op geen enkele wijze naar
voren dat er sprake is geweest van een dergelijke verdeling. Kennelijk heeft verzoekers raadsman bedoeld dat schorsing wordt verzocht met ingang van 8 juni 2016 om 14.45 uur. De voorzitter zal daar, indien hij tot een toewijzing van het verzoek zou
komen, rekening mee houden.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen het verslag van 4 juni 2016, wordt voldoende aannemelijk dat er aanleiding was voor de
verdenking dat verzoeker samen met een medegedetineerde betrokken was bij de aan- of verkoop dan wel de ruiling, de verstrekking of het in ontvangst nemen van softdrugs. Daarnaast wordt voldoende aannemelijk dat hij zich bij controle naar aanleiding
van dit voorval ernstig agressief heeft opgesteld jegens een personeelslid. Gelet daarop kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - in redelijkheid onderhavige beslissing nemen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven