nummer: 02/2115/GA
betreft: [klager] datum: 16 december 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 23 augustus 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 november 2002, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klager en namens de directeur van voornoemd h.v.b. de heer [...].
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen cel, wegens het aantreffen van contrabande (een hasjpijpje) in klagers cel.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is bestraft omdat er, bij een celinspectie, in een ruimte onder de bodemplank van zijn kast een hasjpijpje bleek te liggen. Klager wist niet dat dit hasjpijpje in die kast verborgen was. Klager gebruikt sinds hij in deinrichting verblijft geen hasj. Hij heeft ook nooit een positieve uitslag van een urinecontrole gehad. Toen klager geplaatst werd in de betreffende cel, had er tevoren een andere gedetineerde verbleven die met spoed weggeplaatstmoest worden. Daarna heeft er hooguit een snelle celcontrole plaats gevonden, waarbij niet alles werd gecontroleerd.. De directeur stelt wel dat de cellen helemaal schoon worden opgeleverd, maar dat is niet zo. Indien klager in detoekomst weer in een andere cel wordt geplaatst, ziet hij het liefst dat die cel eerst met een hasjhond wordt gecontroleerd. Klager kon ook niet weten dat dit pijpje daar verborgen zat. Aan buitenkant van de kast was niet te ziendat er onder de kast een open ruimte was, waar goederen verborgen konden worden. Klager heeft overigens later zelf nog geprobeerd dat paneel weg te krijgen om de bergruimte toegankelijk te krijgen. Dit ging erg moeilijk. Klager isvan mening dat hij niet verantwoordelijk is voor zaken waarvan hij niet weet dat ze in zijn cel zijn. Klager verblijft nu in locatie Lelystad. Klager heeft nooit eerder een disciplinaire straf opgelegd gekregen voor het gebruik vanverdovende middelen in de inrichting. Voor zijn detentie gebruikte klager heroïne en cocaïne.
Namens de directeur is in beroep diens tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er waren aanwijzingen dat er in klagers cel contrabande aanwezig zou zijn. Dat is de reden dat er een celcontrole is gehouden. Daarbij is toen dat hasjpijpje aangetroffen. Het is voor de directeur niet van belang of klager datpijpje al dan niet zelf wilde gebruiken. Denkbaar is ook dat klager dit hasjpijpje voor een andere gedetineerde heeft bewaard. De gedetineerde is naar de mening van de directeur aansprakelijk voor hetgeen er in zijn cel wordtaangetroffen. In bijzondere gevallen kan dat aantreffen eventueel worden toegerekend aan eerdere bewoner. In dit geval acht de directeur het, gelet op aanwijzingen daartoe en het aantreffen van contrabande in klagers cel,aannemelijk dat klager moet hebben geweten van dat voorwerp. De directeur sluit evenwel de theoretische mogelijkheid niet uit dat een andere gedetineerde dat voorwerp daar heeft verborgen. Het paneel van de kast, waarachter debergruimte zich bevond, is eenvoudig los te halen. Bij een celcontrole worden steeds alle bekende bergplaatsen gecontroleerd. De directeur weet niet of de bergruimte achter het kastpaneel bij de onderhavige celcontrole isgecontroleerd.
De urinecontroles die klager heeft ondergaan in de inrichting gaven steeds een negatieve score. Klager heeft overigens ten tijde van een schorsing van de voorlopige hechtenis wel verdovende middelen gebruikt buiten de inrichting.
3. De beoordeling
Als onweersproken is komen vast te staan dat tijdens het verblijf in het h.v.b. de uitslagen van bij klager gehouden urinecontroles steeds negatief waren op het gebruik van softdrugs. De directeur heeft voorts klagers stelling, datklager in het h.v.b. niet bekend stond als hasjgebruiker, niet weersproken.
In klagers verblijfsruimte is bij gelegenheid van een celcontrole een hasjpijpje aangetroffen. Nu klager, zoals hiervoor overwogen, niet bekend stond als hasjgebruiker en het betreffende hasjpijpje verborgen was in een nieteenvoudig bereikbare bergplaats
-waarvan niet is komen vast te staan dat deze bij klagers plaatsing in die cel is onderzocht op contrabande-, is het onvoldoende aannemelijk geworden dat het onderhavige pijpje door klager zelf dan wel met zijn medeweten in diebergruimte is verborgen. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, redelijk of billijk moet worden geacht. De beslissing van de beklagcommissie kandaarom niet in stand blijven en het beklag moet alsnog gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing van de directeur niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager een tegemoetkoming toe van na te noemen hoogte.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 december 2002
secretaris voorzitter