Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0495/SGA, 18 februari 2016, schorsing
Uitspraakdatum:18-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/495/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 18 februari 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S. Wortel, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 5 februari 2016, inhoudende de plaatsing van verzoeker in een
meerpersoonscel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 februari 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Op grond van artikel 16 van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in een door hem te bepalen verblijfsruimte te plaatsen. Op grond van
artikel 21 van de Pbw kan dat een meerpersoonscel zijn. Dat is slechts anders indien er sprake is van (één of meer) contra-indicaties voor de plaatsing in die meerpersoonscel, gelegen in de persoon van de gedetineerde.
Verzoeker heeft op 11 december 2016, bij gelegenheid van een intake door de medische dienst van de p.i. Nieuwegein, er melding van gemaakt dat de psycholoog van de eerdere inrichting een contra-indicatie zou hebben afgegeven. Dit werd middels een
aantekening in het D&R plan bevestigd. Op welke gronden deze contra-indicatie was afgegeven stond niet vermeld. Verzoeker is medegedeeld dat contra-indicaties conform de huisregels niet worden overgenomen maar opnieuw moeten worden beoordeeld door de
inrichting en ook dat de arts op medische gronden geen contra-indicatie indiceert. Op 15 december 2015 is verzoeker in het psycho medisch overleg besproken en werd hij aangemeld bij een psycholoog waarmee hij vervolgens op 24 december 2015 een gesprek
heeft gehad. In verband met medisch beroepsgeheim kan hierover geen inhoudelijke informatie worden verstrekt, wel dat de psycholoog geen contra-indicatie op psychische gronden indiceerde en dat zij geen contra-indicatie kon terugvinden in rapportage
van
de vorige psycholoog, welke rapportage overigens bij de stukken ontbreekt. Op 27 januari 2016 heeft de directeur, nadat hij over een mogelijke contra-indicatie contact had gehad met het afdelingshoofd, verzoeker medegedeeld dat er geen reden werd
gezien
om verzoeker een contra-indicatie te geven. Verzoeker is vervolgens op 5 februari 2015 op een meerpersoonscel geplaatst. Volgens de directeur verloopt deze plaatsing tot op heden goed.

Gelet op vorenstaande uiteenzetting is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – niet aannemelijk geworden dat er in de p.i. Nieuwegein contra-indicaties bestaan voor plaatsing van verzoeker in een meerpersoonscel. De namens verzoeker
aangevoerde
gronden kunnen daarom niet tot een toewijzing van het verzoek leiden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A.Bogaars, secretaris, op 18 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven