Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2404/GA, 15/2405/GA en 15/2406/GA, 8 februari 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-02-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2404/GA, 15/2405/GA en 15/2406/GA

betreft: [klager] datum: 8 februari 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van 29 juni 2015 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsman mr. P.W.J.C. van Peer en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het op 8 mei 2015 niet mogen luchten (VU 2015/000995);
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen in verband met klagers
veiligheid en voor het doen van onderzoek (VU 2015/000955);
c. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte daneen strafcel, wegens handel in de inrichting (2015/000994).

De beklagrechter heeft de hiervoor vermelde klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Klager heeft het recht om dagelijks in de buitenlucht te luchten. Dat gold dus ook op het moment waarop de aan hem opgelegde disciplinaire straf ten uitvoer werd gelegd. Waar de directeur stelt dat klager zou hebben geweigerd te gaan luchten geldt
enerzijds dat hiervan geen rapportage kon worden overgelegd terwijl klager daarnaast die weigering ontkent.
Ten aanzien van onderdeel b:
Aan klager is op 26 mei 2015 een ordemaatregel opgelegd. De vraag die moet worden beantwoord is of er voldoende grondslag was voor het opleggen daarvan. Klager is van mening dat dit niet het geval was. Daarnaast was de maatregel onredelijk in die zin
dat met een kortere tijd had kunnen volstaan. Tenslotte is klager van mening dat met een minder ingrijpende reactie had kunnen worden volstaan. Het onderzoek, waarvoor de maatregel was opgelegd, heeft geen resultaat gehad. Klager stelt zich op het
standpunt dat die ordemaatregel disproportioneel en overbodig was.
Ten aanzien van onderdeel c;
Nu het onderzoek niets heeft opgeleverd, was ook de strafoplegging onterecht. Dit onderdeel van het beroep dient eveneens gegrond te worden verklaard.
Klager is van mening dat alle drie de klachten alsnog gegrond moeten worden verklaard en dat aan klager een financiële tegemoetkoming moet worden toegekend.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Volgens klager zou het woord van het afdelingshoofd minder zwaar moeten wegen dan dat van klager. De directeur is het daar niet mee eens. Er is een verklaring van het afdelingshoofd. Die verklaring is op schrift gesteld. Voor de directeur staat daarmee
vast dat klager heeft aangegeven niet te willen luchten.
Ten aanzien van onderdeel b:
Het onderzoek waarvan hier sprake was en waarvoor klager in afzondering diende te verblijven heeft wat langer geduurd omdat een van de medegedetineerden die moest worden gehoord in verband met een verlof tijdelijk afwezig was. Klager is uiteindelijk op
22 mei 2015 alsnog overgeplaatst naar een andere inrichting. De ordemaatregel heeft niet langer geduurd dan strikt noodzakelijk. Meerdere gedetineerden moesten worden gehoord naar aanleiding van bedreigingen van klager. Het onderzoek heeft uiteindelijk
geen ondubbelzinnige antwoorden opgeleverd. De directeur weet niet of die andere, bij dit voorval betrokken, gedetineerden toen in afzondering waren geplaatst.
Ten aanzien van onderdeel c:
Aan klager was een ordemaatregel opgelegd voor zijn eigen veiligheid. Naar aanleiding van het onderzoek, werd duidelijk dat klager had gehandeld in de inrichting. Dat is een feit waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd. In de ogen van de
directeur is die straf, die overeenkomt met het in de inrichting geldende sanctiebeleid, niet onredelijk of onbillijk. Voor het onderzoek was helder dat er gehandeld werd door deze gedetineerde. De strafopleggende directeur heeft kennelijk geen
rekening
willen houden met de eerdere ordemaatregel.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag is aangevoerd
kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard met bevestiging van deze uitspraken van de beklagrechter.

Ten aanzien van onderdeel b geldt dat de beslissing om naar aanleiding van de signalen van bedreiging(en) van klager aan klager een ordemaatregel op te leggen op zich redelijk en billijk is. De vraag is evenwel of die ordemaatregel ook de volle zeven
dagen, waarvoor deze was opgelegd, heeft moeten duren. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de ordemaatregel zo lang heeft geduurd omdat nog een medegedetineerde, die tijdens het onderzoek buiten de inrichting verbleef in het kader
van een hem verleend verlof, moest worden gehoord. Naar het oordeel van de beroepscommissie had de ordemaatregel daarom eerder kunnen worden opgeheven. De directeur had immers die gedetineerde direct bij terugkeer in de inrichting, voordat deze
terugkeerde op zijn (en klagers) verblijfsafdeling, kunnen horen. Voor een ordemaatregel die langer duurde dan drie dagen ontbrak daarom , naar het oordeel van de beroepscommissie, de noodzaak. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand
blijven en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de uitspraken van beklagrechter met de kenmerken 2015/000995 en 2015/000994 en bevestigt die uitspraken van de beklagrechter
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de uitspraak van de beklagrechter met kenmerk 2015/000955, vernietigt die uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een financiële tegemoetkoming toekomt en stelt de hoogte daarvan vast op € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 februari 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven