Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0236/GA, 11 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/236/GA

betreft: [klager] datum: 11 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 januari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 juni 2016 is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Klagers raadsman, mr. J.W.E. Luiten, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Bij die gelegenheid heeft hij om aanhouding van de behandeling verzocht.

Van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is verslag gemaakt. Dat verslag is ter kennisneming gezonden aan de directeur, klager en zijn raadsman. Aan klager en de raadsman is de gelegenheid geboden binnen veertien dagen na ontvangst van dat
verslag een schriftelijke reactie op dat verslag te geven en om het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Klager noch de raadsman heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover hier nog aan de orde – een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het agressief en dreigend reageren bij gelegenheid van de afhandeling van een verslag van 10 december 2015.

De beklagrechter heeft het beklag in zoverre ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Aan klager is een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de strafcel opgelegd omdat hij contrabande zou hebben doorgegeven aan een medegedetineerde (vier dagen) en in verband met klagers reactie tijdens de afhandeling van het verslag door de
directeur (drie dagen). De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van dat doorgeven van contrabande gegrond verklaard. Klager kan zich met dat deel van de uitspraak verenigen. Het beklag tegen de drie dagen strafcel in verband met klagers gedrag
tijdens de afhandeling van het verslag is echter ongegrond verklaard. Hier richt het beroep zich tegen. Primair geldt dat klager zijn ongenoegen mocht ventileren over de onterecht opgelegde disciplinaire straf voor het doorgeven van contrabande.
Daarbij
heeft hij naar zijn mening niet de grenzen van de betamelijkheid overschreden. Om die reden had hem geen disciplinaire straf mogen worden opgelegd.
Subsidiair is klager van mening dat de disciplinaire straf moet zijn opgelegd voor het doorgeven van de contrabande. Op het moment van afhandelen van het verslag was immers al tot de strafoplegging besloten. Klager gedrag jegens de directeur dateert
van
daarna. Dat betekent dat de beklagrechter het beklag in volle omvang gegrond had behoren te verklaren.
Ten aanzien van de tegemoetkoming geldt dat klager door een en ander onevenredig hard is geraakt en dat de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming daaraan geen recht doet.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagcommissie. Achteraf oordelend, de directeur was toen nog niet in dienst bij de p.i. Vught, komt hem de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf ook als te hoog over. Overigens is de directeur
wel van mening dat klagers houding bij de afhandeling van het verslag niet door de beugel kon. Klager is geen gemakkelijke gedetineerde. Voor zover klager was ingesloten, was dit in verband met de verdenking van het overdragen van contrabande (drugs)
aan een medegedetineerde.

3. De beoordeling
3.1 Ten aanzien van het beklag
De beroepscommissie stelt voorop dat de klacht van klager door de beklagrechter gedeeltelijk gegrond is verklaard. Nu tegen een gegrond verklaarde klacht geen beroep openstaat, zal klager op dit punt niet ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.
Het beroep beperkt zich derhalve tot de strafoplegging betreffende het gedrag van klager tijdens de afhandeling van het rapport.
Van dat gedrag van klager is geen verslag opgemaakt en aangezegd. Dat opmaken en aanzeggen kon in dit geval ook achterwege blijven omdat dit gedrag rechtstreeks gericht was tegen de (strafopleggende) directeur. De vraag die vervolgens beantwoord moet
worden is of de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – redelijk en billijk moet worden geacht.
De beroepscommissie beantwoordt die vraag ontkennend. In de mededeling van de oplegging van de bestreden beslissing is, daarbij ook gelet op de context waarbinnen een en ander zich heeft afgespeeld, onvoldoende feitelijk onderbouwd waaruit die dreiging
en agressie bestonden en uit die mededeling blijkt onvoldoende van een belangenafweging. Gelet daarop moet dit onderdeel van beroep en het beklag gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

3.2 Ten aanzien van de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming:
De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.

De omstandigheid dat aan klager – volgens de raadsman – naar aanleiding van deze disciplinaire straf een ordemaatregel zou zijn opgelegd, een reeds toegekend verlof zou zijn ingetrokken en een ander verlof zou zijn afgewezen, is geen aanleiding om in
dit geval een hogere tegemoetkoming toe te kennen dan door de beklagrechter passend werd geacht. Tegen die beslissingen stond afzonderlijk beklag (en beroep) open en in dat kader bestond de mogelijkheid om (afzonderlijk) om een tegemoetkoming te
vragen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet ontvankelijk is zijn beroep voor zover het beroep zich richt tegen het door de beklagrechter gegrond verklaarde deel van zijn klacht.

Verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de klacht omtrent de oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen strafcel, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager daarvoor een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Plaisier MSc en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven