Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1594/GA, 8 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1594/GA

betreft: [...] datum: 8 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 mei 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 11 februari 2016 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) dat klagers positieve gedrag pas recent is ingezet, is niet onderbouwd. Het feit dat klager is
veroordeeld voor een delict waarbij het slachtoffer potentieel dodelijk letsel heeft opgelopen is onvoldoende grond om te kunnen spreken van een risico op maatschappelijke onrust. Niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden in de
maatschappij
waaruit het risico op maatschappelijke onrust kan blijken. Het advies van het OM is overwegend positief, maar de verlofverlening zou vooralsnog te vroeg zijn. Dat laatste is dus niet onderbouwd. De directeur had klagers positieve gedrag dan ook
zwaarder
moeten laten wegen.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers recidiverisico is ingeschaald op hoog en klager komt afspraken met onder meer de reclassering niet na. Klager is op 28 december 2015 disciplinair
gestraft wegens het bezit van contrabande. Eerst diende bekeken te worden of klagers positieve gedrag in de inrichting bestendig zou zijn.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat verlofverlening in dit stadium nog te vroeg is.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag en opzettelijke overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 8 maart 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De directeur heeft klagers verlofaanvraag afgewezen omdat sprake is van een risico op maatschappelijke onrust (artikel 4, aanhef en onder i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). Deze beslissing is met name gebaseerd op het advies van
het OM. Het OM verwijst in zijn negatieve advies naar klagers delict en heeft voorts medegedeeld verlofverlening te vroeg te vinden nu klagers positieve gedrag in de inrichting pas recent was ingezet.

De beroepscommissie stelt voorop dat de ernst en de aard van het delict waarvoor klager is veroordeeld geen zelfstandige grond kan opleveren voor een afwijzing van het verzoek om algemeen verlof. In de beslissing tot afwijzing van klagers
verlofaanvraag
is niet verwezen naar andere feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat verlofverlening zou leiden tot maatschappelijke onrust. De stelling van het OM dat klagers positieve gedrag pas recent is ingezet wordt onvoldoende
ondersteund
door de zich in het dossier bevindende stukken.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot afwijzing van klagers verlofaanvraag onvoldoende is onderbouwd. Zij zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het
beklag
alsnog gegrond verklaren. Zij zal de bestreden beslissing vernietigen en de directeur opdragen binnen een termijn van twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Zij ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe
te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 8 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven