Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0850/GA, 8 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/850/GA

betreft: [klager] datum: 8 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. K. Bruns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 maart 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klagers raadsvrouw, mr. K. Bruns, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. lelystad, en [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting, gehoord.
Klager, die in vrijheid is gesteld en van wie geen woon- of verblijfplaats bekend is, is niet ter zitting verschenen.

Ter zitting heeft klagers raadsvrouw aan de beroepscommissie een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 25 mei 2016 overgelegd.
Een kopie hiervan is aan de directeur toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet uitbetalen van arbeidsloon over 20 augustus 2015;
b. de bejegening van klager door personeel;
c. het (feitelijk) niet promoveren van klager;
d. de vermissing dan wel het niet uitreiken van post aan klager, afkomstig van zijn vriendin;
e. de afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder c. en e. ongegrond verklaard en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a, b. en d, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a:
Klager heeft tot op heden ten onrechte geen arbeidsloon ontvangen. Klager was op 20 augustus 2015 op weg naar de arbeid, maar hij werd weggestuurd door een personeelslid. Er bestaat geen wetgeving waaruit volgt dat het gehele arbeidsloon, inclusief
bonus, kan worden ingehouden wanneer een gedetineerde te laat is als gevolg van handelen van de inrichting. Klager heeft in elk geval recht op 80% van zijn arbeidsloon. Verwezen wordt naar artikel 2, eerste lid, van de Regeling arbeidsloon
gedetineerden.
Ten aanzien van het beklag onder b:
Op 20 augustus 2015 heeft een personeelslid een deur uit de handen van klager gerukt en is het personeelslid hard tegen klager aangelopen. Het personeelslid heeft een aantal uitlatingen gedaan, waardoor klager zich onveilig en bedreigd voelde. Het niet
optreden van de directeur tegen zulk ongewenst gedrag is in strijd met artikel 3 EVRM.
Ten aanzien van het beklag onder c:
De directeur heeft de toezegging gedaan dat klager op 10 september 2015 zou worden geplaatst in het plusprogramma. Het heeft echter weken geduurd voordat klager feitelijk werd gepromoveerd. Er zijn geen gronden aanwezig waaruit blijkt dat klager niet
kon of mocht promoveren. Er is gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Pbw jo. Artikel 3 EVRM.
Ten aanzien van het beklag onder d:
Klagers vriendin heeft post, geadresseerd aan klager, aan een bewaarder afgegeven toen zij klager kwam bezoeken. De bewaarder heeft vervolgens nagelaten de post over te dragen aan klager. De directeur heeft onzorgvuldig en in strijd met artikel 36 van
de Pbw, artikel 8 EVRM en artikel 24, eerste lid, van de European Prison Rules gehandeld.
Ten aanzien van het beklag onder e:
Klager ondergaat lijfsdwang. Uit wet- en regelgeving blijkt niet dat klager niet in aanmerking zou komen voor verlof. Er is sprake van ongelijke behandeling. Het EHRM heeft in zijn arrest van 9 juli 2013 inzake Varnas vs Litouwen, klachtnummer
42615/06,
overwogen dat gedetineerden zich in een vergelijkbare situatie bevinden, ongeacht de insluitingstitel. Het EHRM heeft meermalen bepaald dat de nadruk op resocialisatie en re-integratie een dwingende factor dient te zijn bij het strafrechtelijk beleid.
Opvallend is dat de beklagcommissie stelt dat de detentie van klager slechts als doel heeft hem tot betaling te dwingen. Desondanks neemt klager deel aan het stoplichtmodel. Een dergelijke redenatie strookt niet met de feitelijke gang van zaken. Ter
zitting is een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 25 mei 2016 overgelegd. Bij deze beschikking is de lijfsdwang van klager per direct opgeheven.

Door en namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het arbeidsloon over 20 augustus 2015 zou aan klager worden overgemaakt. De directeur heeft aangegeven dat zij zal nagaan of het klopt dat dit nog niet is overgemaakt.
Voor het overige verwijst de directeur naar de reactie op de klaagschriften.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 47, vijfde lid, tweede volzin van de Pbw is de directeur belast met de vaststelling en uitbetaling van het arbeidsloon. In artikel 2, derde lid, van de Regeling arbeidsloon gedetineerden is opgenomen dat uitbetaling van het loon
wekelijks plaatsvindt. Het niet ontvangen of te laat ontvangen van arbeidsloon is derhalve een voor beklag vatbare beslissing in de zin van artikel 60 van de Pbw. Klager had dan ook ontvangen moeten worden in zijn beklag.

Door klager is gesteld dat hij tot op heden geen arbeidsloon uitbetaald heeft gekregen over 20 augustus 2015. Nu dit door de directeur niet is betwist, zal de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen
aanwezig
klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op € 5,=.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b, c. en d. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het feit dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie
Leeuwarden, de lijfsdwang van klager bij beschikking van 25 mei 2016 heeft opgeheven doet daar niet aan af. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag als vermeld onder a, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €
5,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b, c, d. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 8 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven