Nummer: 17/172/GB en 17/739/GB
Betreft: [Klager] datum: 14 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen op 12 januari 2017 en 2 maart 2017 genomen beslissingen van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissingen waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
a. De selectiefunctionaris heeft op 12 januari 2017 klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen (17/172/GB);
b. De selectiefunctionaris heeft op 2 maart 2017 klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en (mogelijk) aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen (17/739/GB).
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 8 december 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Bij beslissing van 15 mei 2017 is klager alsnog geselecteerd voor de z.b.b.i. van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, waar hij sedert 6 juni 2017 verblijft.
2.2. Bij uitspraak van 12 januari 2017, met nummers 2016/862 en 2016/765, van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos, zijn klagers klachten betreffende het niet voortvarend handelen van zijn casemanager met betrekking tot zijn detentiefasering en het ontvangen van tegenstrijdige berichten van zijn mentor (2016/765), alsmede de handelswijze van de backoffice en de casemanager (2016/862), gegrond verklaard, nu op grond van de door de directeur overgelegde stukken voor de beklagcommissie niet te toetsen is of de inrichting voortvarend heeft gehandeld. De directeur is niet in beroep gekomen waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager zijn de beroepen als volgt toegelicht.
De bestreden beslissingen zijn niet zorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De selectiefunctionaris geeft in de bestreden beslissingen aan dat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres zou beschikken, doch de beroepscommissie heeft in een eerdere beroepszaak van klager – RSJ 21 december 2016, 16/3240/GB – te kennen gegeven dat klagers verlofadres wel degelijk aanvaardbaar is. De selectiefunctionaris negeert derhalve een rechterlijke beslissing. Daarnaast is sprake van ‘détournement de pouvoir’. Het (gedateerde) advies van de politie waarnaar de selectiefunctionaris in zijn beslissing verwijst, heeft betrekking op een adres dat klager bij zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. niet als verlofadres heeft opgegeven. De factoren die de politie in dit advies benoemt zijn reeds eerder door de beroepscommissie gewogen en te licht bevonden om de verzochte detentiefasering niet in te willigen. Hetgeen de selectiefunctionaris tegen het door klager als alternatief verlofadres opgegeven adres in Amsterdam, waar zijn vriendin woonachtig is, heeft ingebracht, snijdt geen hout en levert geen op feiten en omstandigheden gebaseerde contra-indicatie op. Het enkele feit dat klagers vriendin nog niet bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, maakt niet zonder meer dat dit adres als verlofadres niet aanvaardbaar zou zijn. Het inreisverbod dat op klagers vriendin van toepassing was, is bij beschikking van 23 februari 2017 opgeheven. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen gedetineerden die over een aanvaardbaar verlofadres beschikken, in een b.b.i. worden geplaatst. De aanvaardbaarheid van een verlofadres wordt bepaald door de woning, in relatie tot de omgeving en de bewoners, en dient met feiten en omstandigheden te worden onderbouwd. De selectiefunctionaris heeft onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de door klager als verlofadres opgegeven adressen niet aanvaardbaar zouden zijn. Het Multidisciplinair Overleg (MDO) en de directeur van de locatie Zuyder Bos ondersteunen klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. Ook de reclassering heeft positief geadviseerd, hetgeen door de selectiefunctionaris is gepasseerd. Het advies van de vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos is slechts een overname van de adviezen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM).
Het feit dat klager gebruik maakt van zijn zwijgrecht kan voorts niet tot een afwijzing van zijn verzoek(en) leiden, nu dit een fundamenteel recht in het strafrecht betreft, hetgeen de RSJ in een beroepszaak met kenmerk 13/3326/GA heeft aangegeven. De reclassering heeft weliswaar geen inschatting van het recidiverisico kunnen maken, doch heeft expliciet geadviseerd klager te laten faseren. Klager verblijft in het plusprogramma en hem zijn geen disciplinaire straffen of maatregelen opgelegd. Hij distantieert zich sinds de aanvang van zijn huidige detentie van mensen die pro-crimineel gedrag vertonen. Voor zover zijn verlofadres in Leeuwarden niet aanvaardbaar zou zijn, omdat een medeverdachte van klager daar in de omgeving verblijft, snijdt dit derhalve geen hout.
Klager verzoekt om toekenning van een financiële tegemoetkoming voor de dagen die hij (ten onrechte) niet in een z.b.b.i. heeft doorgebracht.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzingen van genoemde verzoeken als volgt toegelicht.
Met betrekking tot klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. stelt de selectiefunctionaris zich primair op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking. Klagers raadsman heeft op 8 februari 2017 te kennen gegeven dat klager aanvankelijk weliswaar voor een plaatsing in een b.b.i. opteerde, maar zo spoedig mogelijk verder wil faseren naar een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. Klager zou om die reden geen belang meer bij het beroep gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. hebben.
Voor zover klager wel een belang heeft bij zijn beroep, stelt de selectiefunctionaris dat het door klager als verlofadres opgegeven adres in Leeuwarden niet aanvaardbaar is. Uit het selectieadvies van 18 augustus 2016 komt immers naar voren dat een mededader van het door klager gepleegde delict in de nabije omgeving van dit adres woont, hetgeen een eventueel contact- of locatieverbod moeilijk uitvoerbaar maakt. Voor zover klager aanvoert dat de beroepscommissie dit adres reeds in een eerdere beroepszaak aanvaardbaar heeft geacht, merkt de selectiefunctionaris op dat de beroepscommissie zich over dit adres nog niet heeft uitgelaten daar het niet aanvaardbare verlofadres niet als afwijzingsgrond van de bestreden beslissing was opgenomen. De beroepscommissie heeft in RSJ 13 maart 2014, 13/3326/GA, weliswaar overwogen dat de enkele omstandigheid dat een gedetineerde zich op zijn zwijgrecht beroept, geen reden kan zijn deelname aan het programma Terugdringen Recidive te weigeren of te beëindigen, maar het niet kunnen vaststellen van het recidiverisico is in de bestreden beslissing in verband gebracht met de aard en de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld. Nu daarenboven de behandeling van klagers strafzaak op 2 maart 2017 stond gepland, meent de selectiefunctionaris dat klager, afgezien van het feit dat hij niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt, nog niet voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking komt.
Bij zijn verzoek tot plaatsing in een z.b.bi. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject heeft klager het adres van een vriend in Amsterdam als verlofadres opgegeven. De politie heeft de bewoner van dit adres na verscheidene pogingen daartoe niet op het adres aangetroffen. Op 28 maart 2017 heeft de politie in het kader van een verlofaanvraag schriftelijk verklaard dat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt. De vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos heeft, gelet op de negatieve adviezen van het OM en de politie, negatief over klagers verzoek geadviseerd. Nu klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt, voldoet hij niet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d, van de Regeling, zodat de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
3.3. Over klagers verzoeken tot plaatsing in een b.b.i. en plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief over klagers verzoeken geadviseerd, omdat klager wordt vervolgd voor een megazaak die betrekking heeft op een grote handel in drugs en hij zich op zijn zwijgrecht beroept.
De reclassering heeft geadviseerd klager zo spoedig mogelijk in aanmerking te laten komen voor plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject. Klager wordt in staat geacht zich aan voorwaarden en afspraken te houden. Van het recidiverisico kan geen inschatting worden gemaakt, omdat klager zich op zijn zwijgrecht beroept.
De vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos heeft negatief geadviseerd over klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i., daar de politie en het OM negatief hebben geadviseerd, het hoger beroep van klagers strafzaak nog loopt en volgens het OM de vrees bestaat voor vlucht en het beïnvloeden van getuigen. Daarnaast heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico, omdat klager zich op zijn zwijgrecht beroept. Over klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject heeft de vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos eveneens negatief geadviseerd, omdat de politie negatief over het verlofadres heeft geadviseerd en het OM de vrees heeft geuit dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken en het land zal verlaten.
De politie heeft de verlofadressen geverifieerd, maar niet in orde bevonden.
4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager inmiddels alsnog in een z.b.b.i. is geplaatst, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk beoordelen, nu klager om een financiële tegemoetkoming heeft gevraagd.
4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.3. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617)
a. De beroepscommissie heeft kennisgenomen van de stukken in het dossier en begrijpt dat klager bij zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. het adres ‘[…]’ te Leeuwarden als verlofadres heeft opgegeven. In het kader van klagers beroep gericht tegen een eerdere afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. overwoog de beroepscommissie als volgt: “De beroepscommissie constateert dat klagers fictieve einddatum is vastgesteld op 6 april 2018, zodat hij in beginsel voldoet aan de eis dat hij een strafrestant van maximaal achttien maanden dient te hebben. Dat de behandeling van klagers strafzaak in hoger beroep thans nog loopt, doet hieraan niet af, nu bij de berekening van het strafrestant wordt uitgegaan van de fictieve einddatum. Dat sprake zou zijn van beïnvloeding van getuigen of van vluchtgevaar, is, anders dan dat klager over een Chileens paspoort beschikt, niet feitelijk onderbouwd. Voorts is niet onderbouwd dat een dergelijk gevaar niet anders, bijvoorbeeld door afgifte van het paspoort gedurende het faseringstraject, zou kunnen worden ondervangen. Met betrekking tot de nog lopende strafzaken constateert de beroepscommissie dat ten aanzien hiervan (nog) geen vervolging is ingezet. Onduidelijk is of dit zal gaan plaatsvinden. Voorts ontbreekt in het dossier inhoudelijke informatie over deze zaken en is niet duidelijk wat thans de stand daarvan is. Gelet op voornoemde onduidelijkheden heeft de selectiefunctionaris deze omstandigheid dan ook niet aan de afwijzing van klagers verzoek ten grondslag kunnen leggen.” (RSJ 21 december 2016, 16/3240/GB). Nu de afwijzing van klagers eerdere verzoek tot plaatsing in een b.b.i. niet op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres was gebaseerd, heeft de beroepscommissie zich hierover nog niet uitgelaten. De beroepscommissie is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesteld dat de politie negatief over het hiervoor genoemde adres heeft geadviseerd. Een advies over dit adres – anders dan een verwijzing naar een eerder negatief advies van het OM, dat was gebaseerd op het feit dat het hoger beroep van klagers strafzaak nog loopt, zodat sprake zou zijn van gevaar voor beïnvloeding van getuigen, en het feit dat klager de Chileense nationaliteit en een Chileens paspoort heeft, zodat van een gevaar voor vlucht sprake zou zijn – ontbreekt in het dossier. Zoals de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen, kunnen voornoemde omstandigheden niet aan een afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. ten grondslag worden gelegd. Nu van een negatief politieadvies omtrent het door klager bij zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. als verlofadres opgegeven adres niet is gebleken, kleeft aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen van € 75,= voor elke maand die hij ten onrechte niet in een b.b.i. heeft kunnen verblijven.
b. Bij zijn verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. en aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject heeft klager, zo begrijpt de beroepscommissie, het adres ‘[…]’ te Amsterdam als verlofadres opgegeven. Klager heeft dit adres tevens in het kader van een aanvraag tot algemeen verlof als verlofadres opgegeven. Over de afwijzing van deze aanvraag, die op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres was gebaseerd, heeft de beroepscommissie het volgende opgemerkt: “Uit de verklaring van de politie van 28 maart 2017 blijkt echter naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende dat de politie het verlofadres onaanvaardbaar acht. Uitsluitend is beschreven wie daar is aangetroffen. De politie heeft verzocht om bij toekenning van het verlof daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht op het politiebureau te verbinden en de politie op de hoogte te stellen van de verlofdatum. Gelet op het vorenstaande heeft de Staatsecretaris de verklaring van de politie van 28 maart 2017 niet zonder meer als een negatief advies kunnen aanmerken en zodoende de afwijzing van klagers verlofaanvraag niet kunnen baseren op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres.” (RSJ 25 april 2017, 17/1049/GV). In het kader van de onderhavige beroepsprocedure stelt de selectiefunctionaris, onder verwijzing naar het advies van de politie van 28 maart 2017, dat de politie na verscheidene huisbezoeken heeft verklaard dat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt. De selectiefunctionaris heeft de verklaring van de politie van 28 maart 2017 echter naar het oordeel van de beroepscommissie, zoals zij reeds eerder heeft geoordeeld, niet zonder meer als een negatief advies kunnen aanmerken en zodoende de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. met aansluitend deelname aan een p.p. in het kader van een gestapeld traject niet op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres kunnen baseren. De bestreden beslissing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als redelijk en billijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van deze beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen van € 75,= voor elke maand die hij ten onrechte niet in een z.b.b.i. heeft kunnen verblijven.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 300,= toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 14 september 2017.
secretaris voorzitter