Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1121/GM, 7 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1121/GM

betreft: [klager] datum: 7 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyderbos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 23 maart 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is klagers raadsvrouw mr. C.A. Bouw gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt. De inrichtingsarts
verbonden aan de p.i. Zuyderbos is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 19 en 20 februari en 10 maart 2016 betreft:
a. het niet adequaat reageren op klagers medische klachten op 16 februari 2016;
b. het niet doorgaan van een beeldschermafspraak.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De verpleegkundige heeft op 16 februari 2016 niet adequaat gereageerd op klagers klachten aan zijn ogen. Het licht in zijn rechteroog was uitgevallen. Klager is niet onderzocht. Later op 30 maart
2016 is gebleken dat klagers ogen in orde waren, maar dat hij propjes in zijn aderen had. Klager is dus niet goed onderzocht. Verder is de beeldschermafspraak met de GGZ niet doorgegaan. Klager heeft geen oproep ontvangen.
Klager voelt zich onheus bejegend door de medische dienst. Klager moest naar zijn afspraak met de oogarts met boeien en broekstok. Klager is 69 jaar en raakte in paniek. De verpleegkundige zei tegen hem dat hij naar de afspraak met de oogarts had
moeten gaan en heeft hem verder niet onderzocht. Klager liep weg, is niet teruggeroepen en is in zijn cel onderuit gegaan. De afspraak met de oogarts is pas in februari gemaakt, terwijl de klachten al dateren vanaf september 2015.
Wat betreft het niet doorgaan van de beeldschermafspraak met de GGZ had de medische dienst ervoor moeten waken dat de afspraak had kunnen doorgaan. De verhouding tussen klager en de medische dienst verloopt moeizaam.

De inrichtingsarts verwijst in reactie op het beroep naar de gevolgde bemiddelingsprocedure via het hoofd zorg en de medisch adviseur. De bemiddeling heeft het gewenste gevolg gehad. De medisch adviseur is van oordeel dat de klachten serieus zijn
genomen en dat hierop adequate acties zijn uitgezet.

3. De beoordeling
a.
Op grond van de stukken waaronder het microhisdossier is de beroepscommissie van oordeel dat de medische dienst adequaat heeft gehandeld omtrent klagers oogklachten. Klager is op 8 februari 2016 door de medische dienst onderzocht aan zijn oog en
verwezen naar de oogarts in het ziekenhuis. Klager heeft echter op 15 februari 2016 geweigerd met DV&O mee te gaan, omdat – zo begrijpt de beroepscommissie – het vervoer zou plaatsvinden met boeien en broekstok. De medische dienst heeft niettemin
zorgvuldig gehandeld door de volgende dag een nieuwe afspraak te plannen. Klager meldde dat hij geen licht in zijn oog had. De beroepscommissie heeft op grond van de stukken geen aanwijzingen dat de medische dienst onzorgvuldig ten aanzien van dit
probleem heeft gehandeld. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat het handelen van de medische dienst in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

b.
Klager klaagt over het niet doorgaan van een beeldschermafspraak met de GGZ. Voor zover de medische dienst hierin al een verwijt kan worden gemaakt, betreft dit naar het oordeel van de beroepscommissie een organisatorische kwestie. Mitsdien is geen
sprake van medisch handelen maar van feitelijk handelen waartegen geen beroep kan worden ingediend. Klager dient derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a ongegrond.
Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel b van zijn klacht.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 juli 2016

secretaris voorzitter

Naar boven