Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1688/GA, 26 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:26-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

 

 

nummer:   17/1688/GA

 

betreft:     [klager]                                                                         datum: 26 september 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.M.P. Jongsma, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 mei 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de voormelde p.i.  in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
    Het beklag is gericht tegen de beslissing van de directeur om klagers zus op 14 maart 2017 de toegang te weigeren tot de p.i. Nieuwegein.  

    De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
     

  2. De standpunten van klager en de directeur
    Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klagers zus mocht erop vertrouwen dat zij op 14 maart 2017 zou worden toegelaten tot de p.i. bij vertoning van een Duits rijbewijs. Klagers zus werd tijdens eerdere bezoeken namelijk wel toegelaten na het tonen van dat rijbewijs. De directeur heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt met welk identiteitsbewijs klagers zus eerder werd toegelaten. Duitsland is een Europese lidstaat en een door een lidstaat afgegeven document (zoals een rijbewijs) is binnen de gehele Europese Unie geldig. Klagers zus is zowel in Duitsland als in Nederland woonachtig.

    De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. De directeur meent  dat de toegang van klagers zus terecht is geweigerd. De directeur wijst op artikel 1 sub 4 van de Wet op de identificatieplicht en op het feit dat de rijksoverheid aangeeft dat een rijbewijs niet altijd gebruikt kan worden om jezelf te identificeren, omdat er op het rijbewijs geen gegevens vermeld staan over de verblijfstatus en nationaliteit van de persoon. Verder wijst de directeur op artikel 3.8.1.6. van de huisregels. Daarin staat dat een buitenlands rijbewijs niet als een geldig identiteitsbewijs kan worden aangemerkt.  Het is niet duidelijk waar klagers zus woonachtig is. Een persoon kan niet in beide landen ingezetene zijn.
     

  3. De beoordeling
    Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter.

    De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat met het tonen van een Duits rijbewijs klagers zus niet voldoet aan de Wet op de identificatieplicht, nu is gebleken dat zij niet woonachtig is in Nederland. Klagers stelling dat zijn zus eerder wel met een Duits rijbewijs de toegang tot de inrichting is verleend, wordt door de directeur bestreden en doet niet af aan de vereisten van de Regeling toelating en weigering bezoek en beperking telefooncontacten penitentiaire inrichtingen, en de Wet op de identificatieplicht. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

    Ten overvloede merkt de beroepscommissie nog op dat artikel 3.8.1.6. van de huisregels doet vermoeden dat buitenlandse rijbewijzen in Nederland in het geheel geen geldige identiteitsbewijzen zijn, hetgeen een te enge uitleg is van artikel 1 sub 4 van de Wet op de identificatieplicht. Dit artikel geeft namelijk aan dat een rijbewijs dat is afgegeven door een daartoe bevoegd gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, als document waarmee in de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld.

     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
     

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van

     mr. A.G. Dekker, secretaris, op 26 september 2017

     

     

                         secretaris                                                           voorzitter

     

     

     

     

Naar boven