Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1237/GM, 7 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1237/GM

betreft: [klager] datum: 7 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 24 maart 2016 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, en [...], inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Almelo.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 18 februari 2016, betreft het oordeel van 15 februari 2016 dat klager niet meer arbeidsongeschikt is.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Op 15 februari 2016 deelde de inrichtingsarts klager mede dat hij vanaf dat moment niet meer arbeidsongeschikt was. De inrichtingsarts had met de werkmeester gesproken. Klager zou ook met één arm
werkzaamheden kunnen verrichten. Klager heeft de arts gemeld dat hij veel pijn aan zijn linkerschouder en rug heeft. De arts vond het niet nodig klager nader te onderzoeken. Op 18 februari 2016 kreeg klager een disciplinaire straf van drie dagen op
eigen cel opgelegd wegens werkweigering. Een week later heeft klager wederom werk geweigerd omdat hij hiertoe niet in staat was. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen p.i.w.-er T. en de fysiotherapeut, waaruit blijkt dat de arts niet met
de
fysiotherapeut had gesproken. Evenmin zijn er gegevens opgevraagd. De fysiotherapeut vond het nog te vroeg om klager te laten werken. De p.i.w.-er heeft dit schriftelijk bevestigd.
Klager heeft beklag ingediend tegen de aan hem opgelegde disciplinaire straf. De beklagcommissie heeft in verband met de samenhang met de onderhavig medische klacht de behandeling aangehouden totdat op het medisch beroep is beslist. Er is geen sprake
van werkweigering maar van arbeidsongeschiktheid. In oktober 2015 is bij klager een frozen shoulder gediagnosticeerd. Bij binnenkomst in de p.i. Almelo leed klager hieraan nog steeds. Klager is tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard en heeft op 8
januari
2016 zijn eerste behandeling van de fysiotherapeut ontvangen. Op 27 januari 2016 heeft de inrichtingsarts klager onderzocht en nog steeds een frozen shoulder geconstateerd. Klager werd arbeidsongeschikt bevonden. Op 8 februari 2016 is een verbetering
gemeld met betrekking tot de linkerschouder. Op 15 februari 2016 werd klager dan arbeidsgeschikt bevonden voor één arm. Op 19 februari 2016 komt bericht van de fysiotherapie met een geheel ander uitgangspunt.
De werkzaamheden die moeten worden verricht betreffen het inpakken van honden- en kattenvoer.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. De arbeidsgeschiktheid bestaat ook voor één arm. De inrichtingsarts weet niet welke werkzaamheden klager zou moeten verrichten. Klager heeft al veel fysiotherapie gehad. Klager heeft overleg
gehad met de fysiotherapeut en de werkmeester. Ook heeft de arts klager eerder al gezien. De werkmeester gaf aan dat hij werk heeft voor iemand met één arm.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in de inrichting een andere functie en karakter heeft dan arbeid in de vrije maatschappij. Arbeid dient (mede) om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te geven. Afhankelijk van de aard van de
werkzaamheden die in de inrichting kunnen worden verricht dient de inrichtingsarts een zelfstandige afweging te maken over de arbeids(on)geschiktheid van de gedetineerde.

De beroepscommissie stelt als onbestreden vast dat vanaf binnenkomst in de inrichting klager last heeft gehad van een frozen shoulder. Hiervoor is hij arbeidsongeschikt verklaard. Op 15 februari 2016 is klager alsnog arbeidsgeschikt verklaard. De
beroepscommissie begrijpt uit de toelichting van de inrichtingsarts dat dit oordeel is gestoeld op de mededeling van de werkmeester dat hij werk heeft voor iemand die maar één arm kan gebruiken. Uit de stukken is niet gebleken dat de inrichtingsarts
klager opnieuw heeft onderzocht. Naar het oordeel van de beroepscommissie bestond hiervoor wel aanleiding, temeer nu klager heeft aangegeven vanwege de pijn niet te kunnen werken en blijkens de mededeling van 19 februari 2016 de fysiotherapeut van
oordeel was dat het misschien te vroeg was om met werken te starten. De fysiotherapeut heeft voorgesteld enkele weken later te starten met ‘werken op therapiebasis’. Ook komt uit de toelichting van de inrichtingsarts naar voren dat de beslissing is
genomen zonder dat kennis is genomen van de werkzaamheden die klager zou moeten verrichten.
Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts onzorgvuldig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 28 van de Pm. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het
toekennen van een financiële tegemoetkoming aangezien zij er vanuit gaat dat bij de nog lopende behandeling van klagers beklag bij de beklagcommissie de financiële kant van die zaak aan de orde zal komen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
dr. ing. C.J. Ruissen en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 7 juli 2016

secretaris voorzitter

Naar boven