Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1529/GA, 21 augustus 2017, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:   17/1529/GA

 

betreft:     […]                                                                               datum: 21 augustus 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Polat, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2017 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 juli 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Schaddelee, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.
 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

  1. De inhoud van de bestreden beslissing
    Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 28 april 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
     

  2. De standpunten van klager en de directeur
    Door en namens klager zijn standpunt als volgt toegelicht.
    Klager heeft tussentijds in het Pieter Baancentrum verbleven. Hem werd ook daar dwangmedicatie toegediend. Klager heeft die toen geweigerd omdat hij bijwerkingen van de medicatie ondervond. Klagers raadsvrouw heeft verzocht om inzage en verstrekking behandelingsplan. Klager is van mening dat de gedragsdeskundigen zijn afgegaan op informatie van medewerkers die daarin niet geschoold zijn. Toen klager in de inrichting kwam, was hij depressief. De hele situatie was vreemd voor hem. Hij begrijpt nog steeds niet hoe het zover heeft kunnen komen. De gedragsdeskundigen zijn afgegaan op verkeerde informatie. Klager geeft toe dat hij inderdaad niet heeft willen meewerken aan de bespreking van zijn behandelingsplan. Klager weet eigenlijk niet meer waarom hij dat toen niet wilde. Volgens klager was de dwangmedicatie onnodig. Er waren, zo blijkt uit het behandelingsplan, bij klager positieve ontwikkelingen aanwezig. Dwangmedicatie moet worden gezien als een uiterste middel waarvoor in klagers ogen geen aanleiding bestond. Klager blijft erbij dat ten tijde van de bestreden beslissing nog geen behandelingsplan voorhanden was en verwijst daartoe naar de datum op dat plan, te weten 10 juli 2017. Klager had nooit gedacht in de gevangenis te komen en wilde uiteindelijk graag naar het PPC omdat hij gevaarlijke medegedetineerden wilde ontlopen. Op dit moment gaat het goed met klager. Hij heeft wel last van bijwerkingen van het medicatiedepot. Daarom is hij tegen de dwangmedicatie, aldus klager.

    De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht.
    Klager heeft in het kader van zijn behandeling medicatie nodig. Hij weigerde dat en dat leidde ertoe dan een en ander fout ging. Daarom is gekozen voor dwangmedicatie De directeur zegt toe dat gekeken zal worden naar eventuele bijwerkingen in de medicatie.
     

  3. De beoordeling
    De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts heeft de directeur, met toestemming van klager, (een uittreksel van) het zorgplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

    Uit de verklaring van de behandelend psychiater komt het volgende naar voren. Vanuit de in ernst toenemende paranoïde psychose komt klager steeds minder tot adequaat handelen en behoeft hij toenemende structurering en begeleiding. Vanuit die toenemende paranoïdie is er sprake van een verhoogd risico op agressie. Klager is eerder, in een paranoïde psychose, geslagen door een medegedetineerde. Klager beschuldigde vervolgens de personeelsleden ervan betrokken te zijn bij een complot jegens hem. Hoewel het tot nog toe niet tot agressie is gekomen, moet rekening worden gehouden met fysieke agressie in verband met die paranoïdie. Er is bij klager sprake van gevaar dat hij maatschappelijk te gronde zal gaan en zichzelf ernstig zal verwaarlozen en daarnaast dat hij een ander lichamelijk letsel zal toebrengen. Antipsychotica zijn de eerste keuze in de behandeling om de ernst van de symptomen te verminderen. Nu klager blijkbaar smokkelt met zijn medicatie, wordt hij toenemend psychotisch.

    Uit de verklaring van de onafhankelijk psychiater komt het volgende naar voren dat dwangbehandeling nodig is vanwege het gevaar voor zelfverwaarlozing en in verband met een verhoogd risico op agressie of het afroepen van agressie op hemzelf. Opgemerkt wordt dat antipsychotica doelmatig zijn bij de behandeling van een psychose.

    Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie de totstandkoming van de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig en inzichtelijk en, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat -als gevolg van de stoornis van zijn geestvermogens- klager kan veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Tevens is aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk.

    De beroepscommissie merkt daarbij op dat het verweer, inhoudende dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog geen behandelingsplan zou zijn opgesteld, niet aannemelijk wordt geacht. Uit het – ter zitting van de beroepscommissie overgelegde –behandelingsplan wordt voldoende aannemelijk dat dit tijdig is opgesteld. De door klager genoemde datum 10 juli 2017 heeft kennelijk betrekking op de laatste behandelplanbespreking. De daaraan voorafgaande besprekingen zijn ook bekend.
    Er bestond derhalve een behandelplan voordat de medicatie werd toegepast. De omstandigheid dat klager dat plan niet met de behandelaars wenste te bespreken doet daaraan niet af. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

    Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J. Schagen MA en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2017.

     

     

                         secretaris                                                           voorzitter

     

     

     

     

Naar boven