Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1723/JA, 25 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1723/JA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.W.J. Faber namens

[...], geboren op [...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 maart 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juli 2016, gehouden in de rechtbank te Utrecht, is klagers raadsman mr. C.W.J. Faber gehoord.

Klagers raadsman heeft meegedeeld dat klager niet ter zitting zal verschijnen.

De directeur van j.j.i. Den Hey-Acker heeft schriftelijk meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing om voorwaarden te verbinden aan klagers incidenteel verlof op 26 januari 2016.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager mocht de crematie van zijn oom bijwonen op 26 januari 2016 en is daarvoor incidenteel verlof verleend maar wilde uit schaamte voor zijn familie alleen de crematie bijwonen zonder de daaraan verbonden voorwaarden van handboeien, broekstok
en begeleiding door DV&O. Zijn familie is zeer gelovig en had aangegeven dat zij het op deze manier niet wilde. De opgelegde voorwaarden zijn een beperking van klagers verlof en niet evenredig.
De groepsleider had aangeboden om met klager naar de crematie te gaan, maar de directeur wilde het verlof alleen toestaan onder de genoemde voorwaarden. Het recidivegevaar is als matig ingeschat.
Eerdere verlofafspraken waren dat klager verlof voor arbeid verleend zou worden en dat hij het verlof bij zijn moeder zou doorbrengen. Hij heeft er toen voor gekozen om niet bij zijn moeder te verblijven maar is wel op tijd teruggekeerd van
verlof. Zijn verlofstatus is daarna bevroren.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Uit artikel 65, eerste lid aanhef en onder g, van de Bjj volgt dat beklag kan worden ingediend ten aanzien van een jegens klager door of namens de directeur genomen beslissing betreffende een beperking van verlof als bedoeld in artikel 30, derde lid,
van de Bjj, inhoudende dat de directeur bijzondere voorwaarden, het gedrag van de jeugdige betreffende, aan het verlof kan verbinden.

Aan klager is incidenteel verlof verleend om de crematie van zijn oom bij te wonen onder de voorwaarden dat handboeien en een broekstok bij klager zouden worden aangebracht en dat hij door DV&O zou worden begeleid.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen deze aan het verlof verbonden voorwaarden worden aangemerkt als een beperking van verlof in de zin van artikel 65, eerste lid aanhef en onder g, Bjj en zal zij klager ontvangen in het beklag.

Klagers verlofstatus is op 31 december 2015 bevroren omdat hij zich niet aan alle verlofafspraken heeft gehouden.

Vervolgens heeft hij in verband met het overlijden van zijn oom om incidenteel verlof gevraagd om diens crematie op 26 januari 2016 bij te kunnen wonen.

Uit artikel 31 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen volgt dat de directeur bij de beoordeling van een te verlenen verlof het belang van de jeugdige afweegt tegen de risico’s voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging en voor de
maatschappelijke orde en veiligheid. Het verlof kan slechts worden verleend indien de eventuele risico’s aanvaardbaar worden geacht. Bij de inschatting van de risico’s betrekt de directeur in ieder geval onder meer de relevante ervaringen bij eerder
genoten verloven. De directeur kan bepalen dat het verlof zal plaatsvinden onder begeleiding of bewaking.

Gelet op het feit dat klager recent een verlofafspraak niet was nagekomen, hetgeen door hem niet is betwist, zijn verlofstatus hierdoor is bevroren en er zoals volgt uit de reactie van de directeur op het beklag sprake was van een ernstige impasse in
klagers behandeling, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om klager enkel incidenteel verlof te verlenen voor het bijwonen van de crematie onder de voorwaarden van het dragen van handboeien en een broekstok en onder begeleiding van DV&O
niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat klager bij leven van zijn oom onder begeleiding en voorwaarden van DV&O afscheid heeft kunnen nemen en dat hem het aanbod is gedaan om na het overlijden opnieuw onder begeleiding
en voorwaarden van DV&O afscheid te nemen, van welke mogelijkheid klager geen gebruik heeft gemaakt.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden
bevestigd
met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,
mr.drs. L.C. Mulder en ing. M.J. Mulders, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 25 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven