Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2076/SGA, 22 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:22-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2076/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 22 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in zeer beperkt beveiligde inrichting van de locatie Roermond.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 15 juni 2016, inhoudende (kortweg) dat verzoeker arbeid dient te
verrichten terwijl hij door het UWV volledig arbeidsongeschikt is verklaard.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het op 17 juni 2016 bij de beklagcommissie ontvangen klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 juni 2016. Verzoekers raadsvrouw, mr. K. Bruns, heeft het verzoek bij schrijven
van 20 juni 2016 nader toegelicht.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie is een arbeidsongeschiktheidsverklaring buiten detentie, waarvan het doel met name is het treffen van een inkomstenvoorziening, van andere aard is dan een arbeidsongeschiktheidsverklaring tijdens
detentie, welke tot doel heeft een bijdrage te leveren aan de dagbesteding tijdens en de re-integratie na detentie. Nu uit de inlichtingen van de directeur naar voren komt dat omtrent de plaats en aard van de werkzaamheden die verzoeker dient te
verrichten contact is geweest met de inrichtingsarts en rekening wordt gehouden met de beperkingen die door de arts zijn aangegeven, is de bestreden beslissing van de directeur, bij afweging van de in aanmerking komende belangen, naar het voorlopig
oordeel van de voorzitter niet zodanig onredelijk of onbillijk dat dit een schorsing van de tenuitvoerlegging zou kunnen rechtvaardigen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven