Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1464/GB, 18 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer: 17/1464/GB

Betreft: [Klager] datum: 18 september 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 april 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

De beroepscommissie heeft tevens kennisgenomen van een drietal aanvullingen op het beroepschrift, ingediend door klagers raadsman op respectievelijk 5, 9 en 12 mei 2017. Deze stukken zijn aan de selectiefunctionaris verzonden. 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 9 augustus 2012 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle. Bij beslissing van 6 juni 2017 is klager voor deelname aan een p.p. geselecteerd, in het kader waarvan hij op 14 juni 2017 administratief is ondergebracht bij de Extramurale Detentie (EMD) van de p.i. Nieuwegein.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een p.p. ten onrechte op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder h en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) gebaseerd. Klager heeft verzocht om deelname aan een p.p. zoals bedoeld in artikel 4 van de Pbw. Daarvoor gelden andere selectiecriteria en afwijzingsgronden dan door de selectiefunctionaris gebezigd. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat klager niet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4, tweede lid, van de Pbw zou voldoen. Het selectieadvies van de directeur van de p.i. Zwolle onderschrijft dat klager aan deze voorwaarden voldoet. Ook wat betreft het strafrestant komt klager voor deelname aan een p.p. in aanmerking. Nu de selectiefunctionaris de aan- of afwezigheid van de weigeringsgronden genoemd in de artikelen 6 en 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) niet als zodanig heeft aangevoerd, kleeft aan de bestreden beslissing een motiveringsgebrek. Daarnaast kan klager zich niet verenigen met de veronderstelde dreiging op zijn persoon. Uit informatie van de recherche in Amsterdam blijkt dat sprake is van een melding van het Team Criminele Inlichtingen (TCI), waarbij over de betrouwbaarheid geen oordeel kan worden gegeven. Evenmin is bekend of de in de melding bedoelde persoon klager betreft of zijn tweelingbroer. Nu klager reeds jarenlang probleemloos is gedetineerd en geen contacten met de vermeende opdrachtgever heeft, is vermoedelijk klagers tweelingbroer het beoogde doelwit. Intensief speurwerk van de recherche heeft geen resultaten opgeleverd en de melding lijkt niet verder te worden onderzocht, zodat niet kan worden gesteld dat nog sprake is van een actuele dreiging. In het verleden is reeds eerder ten onrechte aangenomen dat van een liquidatiedreiging sprake zou zijn. De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft de veronderstelde dreiging destijds laten onderzoeken en heeft naar aanleiding daarvan geconcludeerd dat de dreiging op een misverstand of verouderde informatie was gebaseerd. De huidige dreiging lijkt eveneens op een misverstand te berusten. Klager heeft tijdens een eerder verleende strafonderbreking probleemloos in de buitenwereld verbleven. Uit informatie van de recherche te Amsterdam blijkt voorts dat het gevaar slechts in Amsterdam – waar klager in verband met een gebiedsverbod niet mag komen – bestaat en aldus niet op zijn verlofadres, dat een daadwerkelijk beoogd doelwit niet uit de melding kan worden gedistilleerd en dat het gevaar – voor zover dat heeft bestaan – reeds is verijdeld, nu de vermeende daders zijn gewaarschuwd. Uit de rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 17 maart 2017 blijkt dat opdracht zou zijn gegeven tot liquidatie van klager of zijn tweelingbroer, maar dat niet kan worden vastgesteld tegen wie de dreiging specifiek is gericht. Evenmin kan de betrouwbaarheid van de informant worden vastgesteld. Klagers raadsman heeft inmiddels contact gehad met de vermeende opdrachtgever en diens raadsman. Hieruit is naar voren gekomen dat deze vermeende opdrachtgever betwist opdracht te hebben gegeven tot of kennis te dragen over de vermoedelijk voorgenomen liquidatie. Tevens heeft laatstgenoemde aangegeven niet bekend te zijn met (de identiteit van) klager of zijn tweelingbroer, noch met (de identiteit van) een persoon die als ‘[…]’ – de vermeende uitvoerder – wordt aangeduid. Voorts heeft hij geen antecedenten op zijn justitiële documentatie staan, geen contacten met iemand die met het plegen van of opdracht geven tot een liquidatie in verband kan worden gebracht, gehad, en evenmin daartoe financiële middelen gehad. Uit door klagers raadsman op 5 mei 2017 verstrekte documenten komt naar voren dat de vermeende opdrachtgever en klager en zijn tweelingbroer niet van elkaars bestaan op de hoogte waren. Blijkens de door klagers raadsman op 9 mei 2017 verstrekte e-mail van de officier van justitie die het onderzoek naar de vermeende dreiging leidde, was voor het nemen van de bestreden beslissing geen nieuwe of actuele informatie bekend waaruit zou blijken dat nog sprake van een dreiging zou zijn. Uit de op 12 mei 2017 door klagers raadsman verstrekte e-mail van de officier van justitie blijkt daarenboven dat vanuit het Openbaar Ministerie (OM) geen belemmering (meer) voor verlof of strafonderbreking bestaat, welk standpunt eveneens op het verzoek om detentiefasering van toepassing kan worden geacht. De selectiefunctionaris heeft daarenboven onvoldoende rekening met klagers belangen gehouden. De einddatum van klagers detentie, die is bepaald op 2 januari 2018, komt relatief snel in zicht, zodat zijn belang bij resocialisatie groter is dan dat van andere gedetineerden. In dit verband wordt verwezen naar RSJ 16 maart 2015, 15/0300/GV, RSJ 6 augustus 2013, 13/2373/GV, en RSJ 9 april 2013, 13/0736/GV, waaruit volgt dat het belang bij het verlenen van vrijheden zwaarder gaat wegen naarmate de einddatum van klagers detentie nadert. Namens klager wordt verzocht om toekenning van een financiële tegemoetkoming voor de opgelopen vertraging.       

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit de GRIP-rapportage van 13 maart 2017 komt naar voren dat in februari 2017 bij het TCI een melding is binnengekomen waaruit blijkt dat opdracht zou zijn gegeven tot liquidatie van een der tweelingbroers […] als vergelding voor een schietpartij. Over de betrouwbaarheid van deze informatie kan geen oordeel worden gegeven. De reclassering heeft in het advies van 15 maart 2017 geconcludeerd dat de liquidatiedreiging te groot is om het p.p. te kunnen starten. De risico’s voor klager, zijn partner en kinderen en medewerkers van de reclassering en de Dienst Justitiële Inrichtingen worden te groot geacht. Klager kan weliswaar bij het dagbestedingsproject van het Detentiecentrum Zeist worden ingezet, maar blijkens de e-mail van de officier van justitie van 17 maart 2017 kan klager, gelet op de actuele dreiging, niet bij zijn partner wonen of zelfstandig naar zijn werkgever reizen. Blijkens het selectieadvies van de directeur van de p.i. Zwolle acht de vrijhedencommissie het, gelet op de conclusies van de reclassering, niet verantwoord klager aan een p.p. te laten deelnemen. De selectiefunctionaris acht de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder h en i, van de Regeling van toepassing. Zoals de beroepscommissie heeft overwogen in RSJ 25 april 2017, 17/0951/GV, vormt liquidatiegevaar een ernstige contra-indicatie voor het verlenen van vrijheden. Voor zover namens klager wordt aangevoerd dat hij aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Pbw voldoet, meent de selectiefunctionaris dat niet aan de voorwaarde dat geen andere omstandigheden bestaan die zich tegen deelname aan een p.p. verzetten, is voldaan, nu het liquidatiegevaar zich hiertegen verzet. Nu klager blijkens het selectieadvies van de directeur van de p.i. Zwolle anderhalf jaar geleden om een overplaatsing vanuit de locatie Zoetermeer naar de p.i. Achterhoek heeft verzocht, omdat hij zich in de locatie Zoetermeer vanwege maatregelen die hem waren opgelegd niet veilig voelde, kan niet worden gesteld dat klager reeds jaren probleemloos is gedetineerd. Dat klager geen directe of indirecte contacten met de vermeende opdrachtgever tot of uitvoerder van de liquidatie zou hebben, brengt niet mee dat daarmee het liquidatiegevaar is geweken. Op 9 maart 2017 is door de politie Amsterdam bericht dat de melding serieus wordt opgevat. Hetgeen overigens namens klager wordt aangevoerd over de informatie die uit contacten met de recherche te Amsterdam naar voren zou komen, is niet met stukken onderbouwd. Voor zover namens klager wordt gesteld dat de vermeende opdrachtgever betwist opdracht tot een liquidatie te hebben gegeven, is dit evenmin onderbouwd. Gelet op de aard en ernst van de dreiging jegens klager, de veiligheid van klager, zijn gezin en reclasseringsmedewerkers, die niet is te garanderen, en het risico van maatschappelijke onrust kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek tot deelname aan een p.p., bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk worden aangemerkt.

3.3. Over klagers verzoek tot deelname aan een p.p. zijn de volgende adviezen uitgebracht. De reclassering heeft geconcludeerd dat de liquidatiedreiging te groot is om het p.p. te kunnen opstarten nu de risico’s voor klager en zijn gezin en medewerkers van de reclassering en de DJI te groot zijn, en adviseert om die reden negatief over klagers verzoek. De advocaat-generaal van het ressortsparket te Amsterdam adviseert eveneens negatief, omdat klager, gelet op de actuele dreiging, niet bij zijn partner kan verblijven en niet zelfstandig naar zijn werkgever kan reizen. De vrijhedencommissie van de p.i. Zwolle en het Multidisciplinair Overleg adviseren, gelet op de liquidatiedreiging jegens klager en het negatieve advies van de reclassering, negatief over klagers verzoek tot deelname aan een p.p.

4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager inmiddels alsnog voor deelname aan een p.p. is geselecteerd, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk beoordelen, nu namens klager om een financiële tegemoetkoming is verzocht.

4.2. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Pm zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.3. Vaststaat dat in februari 2017 bij het TCI via een informant een melding is binnengekomen waaruit blijkt dat opdracht is gegeven tot liquidatie van klager of zijn tweelingbroer als vergelding voor een eerdere schietpartij. De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam heeft, gelet op de dreiging die van de hiervoor genoemde melding uitgaat, op 17 maart 2017 negatief geadviseerd over het voorstel tot deelname aan een p.p. Hoewel het TCI geen oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de ontvangen informatie met betrekking tot de liquidatiedreiging heeft kunnen geven, dient een dergelijke melding serieus te worden genomen en gedegen te worden onderzocht. Gelet op de dreiging die van voornoemde melding uitging en de negatieve adviezen aangaande het verzoek tot deelname aan een p.p., heeft de selectiefunctionaris op 25 april 2017 naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen stellen dat klagers veiligheid bij deelname aan een p.p. onvoldoende kon worden gewaarborgd en het verzoek zodoende in redelijkheid kunnen afwijzen. Na kennisgeving door de officier van justitie op 9 mei 2017 dat geen nieuwe aanwijzingen over een actuele dreiging jegens klager bekend zijn en dat gesprekken met de bij de vermeende liquidatiedreiging betrokken personen geen nieuwe verdenkingen hebben opgeleverd, alsmede naar aanleiding van de e-mail van de advocaat-generaal op 12 mei 2017, waaruit volgt dat geen belemmering meer voor verlof bestaat, heeft de selectiefunctionaris klager op 6 juni 2017 alsnog voor deelname aan een p.p. geselecteerd.  

4.4. Gelet op het vorenoverwogene kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
 
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 18 september 2017.

Naar boven