Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1244/TA, 29 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1244/TA

betreft: [klager] datum: 29 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Lieftink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 maart 2016 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klagers raadsman, mr. J.J. Lieftink, en namens het hoofd van de inrichting [...] gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
[...], stagiair bij FPC Pompestichting, was aanwezig als toehoorder.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet uitbetalen van ziektegeld aan klager.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de periode van 29 september 2015 tot 5 oktober 2015 en heeft een tegemoetkoming van € 13,12 toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is het niet eens met de hoogte van de tegemoetkoming en met ongegrondverklaring van zijn klacht voor zover dit
de periode na 5 oktober 2015 betreft. In de uitspraak van de beklagcommissie staan verschillende onjuistheden. Klager is niet pas op 5 oktober 2015 in de mediatheek gaan werken; hij werkte er al veel eerder. Voorts werkte hij 16 uur per week. Als
gevolg van het niet uitbetalen van het ziektegeld is klager diep in financiële problemen terecht gekomen. Klager is van mening dat hem onvoldoende vervangende werkzaamheden zijn aangeboden. Hij heeft veel fysieke beperkingen waardoor hij de vervangende
werkzaamheden die hem werden aangeboden niet kon verrichten. Klager wilde wel graag werken. Hij heeft zelf aangeboden in de keuken te werken. Het is volgens klager de verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting passende werkzaamheden aan te
bieden. Klager vindt de tegemoetkoming van € 13,12 veel te laag en een klap in zijn gezicht. Het wegvallen van arbeid kost klager 10 uur per week à € 2,35 per uur. Hij komt in de knel nu hij zijn kosten hiervan niet kan betalen. Hij heeft ook schulden
die hij moet aflossen. Klager werkte 16 uur en daar moet men zich aan houden. Klager vindt dat hij minstens recht heeft op een schadevergoeding van € 250,=. Voorts is klager van mening dat hij ook over de periode na 5 oktober 2015 recht heeft op
ziektegeld.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager werkte in de keuken. Dit ging moeizaam door diverse oorzaken (klager had soms lichamelijk en
soms
mentale klachten). In de keuken is het van belang dat klager betrouwbaar is in zijn komst. Hier is meerdere keren met klager over gesproken. In maart 2015 is een groot rooster (10 uur keuken en 4 uur bibliotheek) en een klein rooster (8 uur keuken en 4
uur bibliotheek) gemaakt voor als het minder goed ging met klager. Het lukte klager echter niet goed deze roosters te volgen. Uit de overgelegde passages uit de ‘notulen behandelbespreking’ volgt dat de invulling van klagers dagbesteding voortdurend
onderwerp van gesprek is geweest en dat het behandelteam steeds heeft gezocht naar een passende dagbesteding voor klager. Meermaals zijn klager vervangende werkzaamheden aangeboden. Klager wilde hier echter niets van weten. Het maakte niet uit wat
klager werd aangeboden; er was constant iets. Enkele weken voor de behandelbespreking op 29 september 2015 is nogmaals geprobeerd met klager te praten over vervangende werkzaamheden. Klager liep toen weg uit het gesprek.
Tijdens de behandelbespreking op 29 september 2015 is een dagbesteding van minimaal tien uur opgenomen in klagers behandelplan. Dit is besproken in het hele behandelteam. Hierbij is gekeken naar klagers fysieke en mentale beperkingen. Omdat klager
echter bleef weigeren werkzaamheden te verrichten en derhalve sprake was van ongeoorloofd verzuim, is de uitbetaling van ziektegeld aan klager per 29 september 2015 stopgezet. Daarvoor heeft klager wel ziektegeld uitbetaald gekregen.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 46, tweede lid, Bvt heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden.

In de huisregels van de Pompestichting is in artikel 18.2.1. onder a. bepaald dat de geschiktheid tot deelname, de aard en de omvang van de dagbesteding per patiënt wordt vastgesteld in elke behandelbespreking en tussentijds kan worden gewijzigd
tijdens
een multidisciplinair evaluatiemoment. Dit alles wordt telkens opgenomen in (een aanvulling op) het behandelplan. Onder d. is bepaald dat de beloning bij ziekte, (on)geplande uitval zonder mogelijkheid van vervanging, wachtgeld of een opgelegde
maatregel € 1,64 euro per geïndiceerd uur is (70 procent van € 2,35). Onder e. is bepaald dat ongeoorloofd verzuim niet wordt beloond. Onder f. is bepaald dat indien de geïndiceerde uren niet kunnen worden geboden, waar mogelijk passende alternatieven
worden geboden. Indien die ook niet kunnen worden geboden, wordt wachtgeld uitgekeerd totdat de geïndiceerde uren worden ingepland.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hierbij heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat het klaagschrift is gedateerd 16 september
2015. Uit de stukken volgt dat klager sinds de tweede week van september 2015 niet meer in de keuken mocht werken, omdat het hem niet lukte het ‘grote rooster’ dan wel het ‘kleine rooster’ te volgen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is, mede
gelet op de door de inrichting overgelegde stukken, gebleken dat klager voldoende alternatieve arbeid is aangeboden ter vervanging van de uren die klager in de keuken werkte. Voorts is door de inrichting aangevoerd dat klager tot 29 september 2015
ziektegeld uitbetaald heeft gekregen. Klager heeft naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode voorafgaand aan indiening van het klaagschrift op 16 september 2015 te weinig ziektegeld uitbetaald heeft
gekregen. Voor zover klager heeft aangevoerd in de periode na indiening van het klaagschrift ten onrechte te weinig /geen ziektegeld te hebben ontvangen, maakt dit geen onderdeel uit van het beklag.
Gelet op het voorgaande ziet de beroepscommissie dan ook geen aanleiding voor toekenning van een hogere tegemoetkoming aan klager dan wel – voor zover het beklag ongegrond is verklaard – gegrondverklaring van het beklag. De beroepscommissie zal het
beroep van klager dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen voor zover in beroep aan de orde, met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld, met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. Drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap- Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven