Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1070/GA, 27 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:27-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1070/GA

betreft: [klager] datum: 27 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. Groeneveld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 maart 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juni 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.L. Groeneveld.
De directeur van de locatie Hoogvliet heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, in welke cel een zeef is aangebracht, met cameraobservatie voor de duur van vijf dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard, namelijk voor zover de maatregel langer heeft geduurd dan drie dagen, dat niet tijdig advies is ingewonnen van een gedragsdeskundige dan wel inrichtingsarts voor het toepassen van
cameraobservatie en dat klager bij de wangen is gegrepen. Het beklag is voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had niets in zijn mond, maar de piw-ers bleven roepen dat hij moest spugen. Er werd een hand onder klagers mond gehouden. Klager heeft toen gespuugd. Hij deed dit spontaan. Dit spuug werd vervolgens op klagers wang gesmeerd en voordat klager het
wist, lag hij op de grond. Hieraan heeft klager rugklachten overgehouden. Klager heeft zich niet fysiek verzet. Klager benadrukt dat hij niets heeft ingeslikt. In het ziekenhuis zijn röntgenfoto’s gemaakt en daarop was ook niets te zien.
Het oorspronkelijke beklag bestaat uit drie onderdelen, namelijk (1) het feit dat klager in beide wangen is geknepen in een poging om zijn mond open te krijgen, (2) het feit dat het spuugsel in klagers gezicht is gesmeerd en (3) het feit dat klager
tegen de grond is gewerkt. Beklagonderdeel 1 is gegrond verklaard, maar over beklagonderdeel 2 is geen uitspraak gedaan. Het uitsmeren van spuugsel is mensonterend. De piw-er heeft een machtspositie over gedetineerden en hiermee is hij te ver gegaan.
Dit is een principieel punt. Bij beklagonderdeel 3 is ten onrechte geen aandacht besteed aan het feit dat klager bij zijn keel is gegrepen. Er is nog geen tegemoetkoming vastgesteld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
In het schriftelijk verslag van 24 juli 2015 heeft de dienstdoende piw-er gerapporteerd dat hij “de bespuwde hand in het gezicht op de rechter wang van genoemde gedetineerde heeft schoon/droog gewreven”. Voorts is vermeld: “omdat genoemde gedetineerde
zich meer fysiek begon te verzetten, is hij daarop tegen de grond gewerkt en in de handboeien geslagen.” Hiertegen is het beroep gericht.
Met betrekking tot beklagonderdeel 2 overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie oordeelt dat een piw-er tijdens de uitvoering van de hem opgedragen taken professioneel dient te handelen. Een vereiste hierbij is dat de piw-er een gedetineerde adequaat op ongewenst gedrag aanspreekt en niet – hoewel dat onder
omstandigheden menselijkerwijs wel valt te begrijpen – handelt op het niveau waarop hij zelf wordt bejegend. Het droogwrijven van een bespuwde hand in het gezicht van een gedetineerde is niet professioneel. De piw-er heeft dit gedaan in het kader van
een onder de verantwoordelijkheid van de directeur vallende controle. Dit beklagonderdeel is daarom gegrond. De beroepscommissie volstaat met de constatering hiervan; zij acht geen termen aanwezig om hiervoor een tegemoetkoming toe te kennen, nu klager
zelf ook verantwoordelijk is voor de ontstane situatie.
Met betrekking tot beklagonderdeel 3 overweegt de beroepscommissie dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager zich niet fysiek verzet heeft. Hetgeen door en namens hem naar voren is gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat
van
de beklagcommissie. De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en zij verklaart beklagonderdeel 2 alsnog gegrond. Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt ten aanzien van de gegrondverklaring van beklagonderdeel 2. Voor het overige is het
beroep ongegrond en wordt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigd.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 27 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven