Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/2763/JA, 10 december 2015, beroep
Uitspraakdatum:10-12-2015

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/2763/JA

betreft: [klager] datum: 10 december 2015

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim,

gericht tegen een uitspraak van 7 augustus 2015 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], geboren op [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2015, gehouden in de rechtbank Midden- Nederland te Utrecht, zijn gehoord [...], algemeen directeur en [...], juridisch medewerkster, beiden verbonden aan de j.j.i. Teylingereind en klagers raadsvrouw
mr. B.J. de Groot.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de aan klager opgelegde maatregel tot plaatsing in een opvangkamer op 17 februari 2015.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 17 februari 2015 heeft klager zich respectloos gedragen jegens de groepsleiding en heeft hij goederen in zijn kamer vernield. Het incident vond plaats om 19.30 uur op een tijdstip waarop er geen directeur (of plaatsvervanger) dan wel teamleider in
de
inrichting aanwezig was. Aangezien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering was geboden heeft een pedagogisch medewerker klager conform artikel 25, vierde lid, Bjj in afzondering geplaatst, omdat er een periode van afkoeling moest worden
ingelast. Vervolgens heeft de pedagogisch medewerker telefonisch contact opgenomen met de geconsigneerde teamleider. De directeur is diezelfde avond van de afzondering op de hoogte gesteld. Klager is binnen 15 uur door de teamleider gehoord en hem is
een ordemaatregel op grond van artikel 25 , eerste lid, Bjj opgelegd. Noch uit de Bjj, noch uit de memorie van toelichting blijkt dat er een wettelijke verplichting is om de in artikel 24, derde lid, Bjj respectievelijk artikel 25, vierde lid, Bjj
genoemde beslissing schriftelijk vast te leggen. Indien dit wel het geval was geweest, dan had die verplichting opgenomen moeten zijn in de artikelen 61 juncto 62 Bjj. Dat is echter niet het geval. De uitspraak van de beklagcommissie gaat voorbij aan
het feit dat artikel 24 derde lid, Bjj respectievelijk artikel 25, vierde lid, Bjj bedoeld zijn voor noodsituaties, zoals de avond en nacht, waardoor een personeelslid een tijdelijke voorziening kan treffen in afwachting van de aanwezigheid van de
directeur of teamleider. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.

Namens klagers is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Nu de memorie van toelichting hierover niets stelt geldt de verplichting om de jeugdige vooraf te horen en hem een schriftelijke mededeling uit te reiken van een beslissing op grond van artikel 24, derde lid Bjj c.q. artikel 25, vierde lid, Bjj. Uit de
stukken blijkt niet dat de directeur in kennis is gesteld. Wanneer een jeugdige in afzondering wordt gesteld moet dit zo spoedig mogelijk op schrift worden gesteld en niet pas als alles al is afgerond.

3. De beoordeling
Artikel 25, vierde lid, Bjj luidt: Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op grond van artikel 24, eerste lid, onder a of b, geboden is, kan een personeelslid of medewerker een jeugdige voor een periode van ten hoogste 15 uren in
afzondering plaatsen. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld.

In onderdeel 12 b. van de memorie van toelichting staat daaromtrent het volgende opgenomen: “Daarom is de mogelijkheid geopend dat voor korte tijd dergelijke maatregelen kunnen worden bevolen door personeelsleden of medewerkers (artikelen 24, derde
lid,
en 25, vierde lid). Uit het spoedeisende karakter van deze in tijd beperkte uitsluiting of afzondering vloeit voort dat hieraan niet de voornoemde vormvereisten zijn verbonden.
Overigens spreekt het voor zich dat de jeugdige achteraf alsnog gehoord wordt door de directeur indien die aanwezig is en dat deze beslist over de voortzetting van de maatregel. De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat, indien de maatregel
vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens vervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. [...] In geval de [...] of afzondering langer dan vijftien uren moet
duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de jeugdige te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de maatregel”.
En verderop in onderdeel 19 b. : “In de gevallen waarin bij wijze van spoedvoorziening een personeelslid of medewerker een in beginsel aan de directeur voorbehouden ordemaatregel neemt, vloeit uit het spoedeisende karakter van de maatregel voort dat
het
vooraf horen van de betrokkene niet is verplicht”. En in onderdeel 19 c.: “Hetgeen onder b. is opgemerkt [...] geldt ook voor de mededelingsplicht. De relatief korte duur van de maatregel - maximaal 15 uren – rechtvaardigt het niet in alle gevallen
verplicht stellen van het uitreiken van een schriftelijke mededeling. [...] Verwacht mag worden dat van ernstiger incidenten altijd een verslag zal worden opgemaakt. In deze gevallen ligt het voor de hand een schriftelijke mededeling omtrent
bijvoorbeeld de [...] of de plaatsing in afzondering uit te reiken met de vermelding van de mogelijkheid van het instellen van beklag. De normering van een en ander dient aan de praktijk en jurisprudentie te worden overgelaten”.

Ter zitting is door de directeur medegedeeld dat zij in de avond van 17 februari 2015 op de hoogte is gesteld dat klager in afzondering is geplaatst. Uit de stukken blijkt dat klager de volgende dag binnen 15 uur door de teamleider is gehoord en dat
hem
een ordemaatregel op grond van artikel 25 , eerste lid, Bjj is opgelegd. Onder bovengenoemde omstandigheden – incident om 19.30 uur en directeur en teamleider niet meer aanwezig in de inrichting – is het gerechtvaardigd, gezien het spoedkarakter van de
maatregel, niet de eis te stellen dat de beslissing op schrift wordt gesteld.
Gezien het voorgaande dient het beklag ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof. dr. F. Boer en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 10 december 2015.

secretaris voorzitter

Naar boven