Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1710/GV, 12 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


nummer: 17/1710/GV

betreft: [klager] datum: 12 september 2017


De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A. van der Poel, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 mei 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit de afwijzing van het verzoek tot algemeen verlof blijkt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) kennis hebben genomen van de inhoud van de beslissing van de Commissie van Toezicht bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, maar dat zij van mening blijven dat er sprake is van vluchtgevaar. Daarbij wordt aangegeven dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zou hebben vastgesteld dat het vastgoed in Turkije op enig moment op klagers naam zou hebben gestaan en dat er onduidelijkheid is over wat er met dit vastgoed is gebeurd. Zoals eerder aangegeven staat onomstreden vast dat de woningen in Turkije niet op klagers naam staan. Dat het voor justitie niet duidelijk is wat er precies met de woningen is gebeurd en dat hier geen stukken van zijn overlegd, maakt nog niet dat er sprake is van vluchtgevaar. Dit wordt ondersteund door de uitspraak van voornoemde Commissie van Toezicht, waarin is aangegeven dat de afwijzing niet op goede gronden is genomen.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is opgenomen dat klager op enig moment eigenaar was van twee appartementen in Turkije. In de uitspraak van de Commissie van Toezicht bij de p.i. Arnhem lijkt alleen te zijn meegenomen dat de appartementen niet meer op naam van klager staan. Ten aanzien van klager loopt nog een financieel onderzoek die thans in een afrondende fase is. Gelet op dit openstaande onderzoek en de mogelijkheid dat klager zich naar Turkije zal begeven, maakt het risico op onttrekking hoog. Gelet op het vorenstaande is het algemeen verlof afgewezen. Daarbij is het advies van de politie en het OM gevolgd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Arnhem heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan detentie te onttrekken. Bij mogelijk vluchtgevaar dient geen verlof te worden verleend. Het risico is te groot en dan gaat het algemeen belang voor. De periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, bedraagt ongeveer zes jaren. Klager zou zich kunnen onttrekken aan de verdere rechtsgang door naar het buitenland te vertrekken.
De politie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie geeft aan dat er een financieel onderzoek loopt naar klager dat nagenoeg afgerond is. Hierdoor wordt er gevreesd voor ontvluchting naar het buitenland omdat het vermoeden bestaat dat klager vastgoed bezit in Turkije.

3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Klager is in cassatie bij de Hoge Raad. Klagers fictieve einddatum valt op of omstreeks 8 januari 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Klagers verlofaanvraag is afgewezen op grond van het ernstige vermoeden dat klager zich aan detentie zal proberen te onttrekken. Deze beslissing is gebaseerd op de adviezen van het OM en de politie, alsmede op een arrest van het Gerechtshof van maart 2017. Hieruit blijkt dat er nog een financieel strafonderzoek loopt ten aanzien van klager in verband met het vermoeden dat klager vastgoed bezit in Turkije, welk vastgoed voorheen op zijn naam stond en thans op naam staat van zijn zuster. Gelet op het voorgaande kan er gevreesd worden voor ontvluchting naar het buitenland.

De beroepscommissie haalt ambtshalve uit de stukken bovendien aanvullende argumenten voor het vluchtgevaar. Uit het vrijhedenadvies van 16 mei 2017 van de p.i. Arnhem blijkt dat klager een Turks paspoort heeft en dat zijn Nederlandse verblijfsvergunning is verlopen. Klager heeft op 28 april 2017 schriftelijk een verlengingsaanvraag ingediend bij de IND. Thans is onduidelijk of klager rechtmatig in Nederland verblijft. Bovendien is klager nog niet onherroepelijk veroordeeld. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat er sprake is van een reëel vluchtgevaar.

Voorts heeft de beroepscommissie twijfels rondom het door klager opgegeven verlofadres. Onduidelijk is wat de stand van zaken is met betrekking tot de huisuitzetting van klager uit zijn woning, welke woonadres tevens het opgegeven verlofadres is. Derhalve is onzeker of klager op zijn opgegeven verlofadres kan verblijven.

Gelet op het hiervoor overwogene kan de beslissing van de Staatssecretaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Derhalve zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 12 september 2017
                     
                                                                                   
 secretaris voorzitter

Naar boven