nummer: 17/1980/GV
betreft: [Klager] datum: 12 september 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 juni 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft om incidenteel verlof verzocht in verband met het overlijden van zijn broer. Hij is op geen enkele manier in de gelegenheid gesteld persoonlijk afscheid te nemen van zijn broer. Klager is op 9 juni 2017 geïnformeerd over het overlijden en heeft vervolgens zijn casemanager geïnformeerd. Aangegeven is dat een en ander pas op maandag kon worden opgepakt. Op maandag 12 juni 2017 heeft het advocatenkantoor contact opgenomen met de casemanager. Er is gesproken over benodigde documenten. De akte van overlijden zou slechts aan klagers vader mogen worden verstrekt maar zijn vader was medisch gezien niet in staat de akte op te halen. Alle documenten, die de familie wel kon verstrekken, zijn verstrekt. Hieruit kon ook worden opgemaakt dat klagers broer is overleden. Klager is telkens van het kastje naar de muur gestuurd. Hem is gezegd dat hij een brief moest schrijven om te motiveren waarom hij afscheid wilde nemen van zijn overleden broer. Dit heeft klager gedaan. Het verzoek is echter pas op 14 juni 2017 ingestuurd aan de selectiefunctionaris. Klagers eerdere onttrekking aan verlof, nu bijna een half jaar geleden, is meegewogen. Op basis hiervan is beslist dat enkel begeleid verlof geïndiceerd was, waardoor het bijwonen van de begrafenis niet mogelijk was. Onduidelijk is waarom niet is beslist om afscheid te nemen. De begrafenis was op 15 juni 2016 om 16.00 uur. Er is derhalve gelegenheid geweest om in ieder geval afscheid te nemen. Er is onzorgvuldig omgegaan met klagers belangen. Er is erg laat een beslissing genomen en er is niet daadkrachtig opgetreden, terwijl klagers persoonlijk belang groot was. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, een passende tegemoetkoming toe te kennen en op grond van artikel 7:15 Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 14 februari 2017 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden wegens mensenhandel, waartegen hij beroep in cassatie heeft ingesteld. Tijdens een penitentiair programma met elektronisch toezicht heeft klager zich onttrokken aan detentie van 23 december 2016 tot en met zijn aanhouding op 2 maart 2017. Klager en zijn advocaat zijn er op 12 juni 2017 op gewezen welke documenten zij dienden in te leveren voor het verkrijgen van incidenteel verlof voor het bijwonen van de begrafenis van zijn broer. Op 13 juni 2017 is klagers motivatiebrief ontvangen. Op 13 juni 2017 heeft het Openbaar Ministerie (OM) positief geadviseerd ter zake van incidenteel verlof onder de voorwaarde dat dit onder begeleiding zal plaatsvinden, gelet op klagers eerdere onttrekking, en dat de slachtoffers op voorhand worden geïnformeerd over het verlof. Uit het advies vrijheden van 14 juni 2017 volgt dat de afscheidsdienst gehouden wordt op 15 juni 2017 om 16.00 uur en dat het een door de sociale dienst geregelde kale begrafenis wordt, waarbij geen gelegenheid is om vooraf afscheid te nemen van de overledene. Het verzoek om incidenteel verlof is op 15 juni 2017 afgewezen omdat klager het gevraagde officiële stuk, waaruit blijkt dat zijn broer is overleden, niet aan de p.i. heeft overgelegd. Voorts is in verband met de recente onttrekking aan detentie begeleiding geïndiceerd en is het bijwonen van een uitvaart waarbij bewaking is aangewezen op grond van regelgeving uitgesloten en derhalve niet mogelijk. De stelling van de advocaat dat de akte van overlijden slechts aan klagers vader zou mogen worden verstrekt en klagers vader medisch niet in staat was om de akte op te halen is niet onderbouwd. De advocaat heeft in beroep voor het eerst aangevoerd dat het onduidelijk is waarom er niet is beslist om afscheid te nemen voorafgaand aan de begrafenis op 15 juni 2017 om 16.00 uur. Al zou klager in zijn verzoek hierom hebben verzocht, hetgeen niet het geval is, zou dit niet tot een ander resultaat hebben kunnen leiden omdat de zogenoemde kale begrafenis geen gelegenheid biedt om voorafgaand aan de plechtigheid afscheid te nemen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag mits de gevraagde stukken zijn aangeleverd, maar dit is niet het geval.
Het OM heeft aangegeven dat in verband met klagers eerdere onttrekking aan detentie het verlof onder begeleiding dient plaats te vinden, in tijd en plaats gelimiteerd zal zijn en dat de slachtoffers op voorhand over het verlof dienen te worden geïnformeerd.
De politie heeft zich van advies onthouden.
3. De beoordeling
Klager heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling wegens bedreiging en (zware) mishandeling door het gerechtshof Arnhem tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De fictieve einddatum is thans bepaald op 5 mei 2019.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan incidenteel verlof onder meer worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een broer van de gedetineerde. Het tweede lid bepaalt dat het bezoek onder meer kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek. Ingevolge het derde lid is het bijwonen van de uitvaart uitgesloten indien bewaking is aangewezen.
Klagers verzoek om de uitvaart van zijn broer bij te wonen c.q. zijn broer voor de laatste keer te zien, is afgewezen omdat klager geen officieel document heeft overgelegd waaruit volgt dat zijn broer is overleden en bovendien begeleiding van het verlof noodzakelijk was omdat klager zich recent aan detentie heeft onttrokken, terwijl artikel 24, derde lid, van de Regeling het bijwonen van een uitvaart onder begeleiding uitsluit. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan gelet op het bovenstaande de beslissing van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 september 2017.
secretaris voorzitter