Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1082/GA, 20 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1082/GA

Betreft: [klager] datum: 20 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 30 maart 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 mei 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en M. Wijngaarde, plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 30 maart 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager vindt zichzelf niet ziek, maar misschien is klager een biopolair type. Klager kan zijn medicatie ook oraal innemen en daarom wil hij geen dwangmedicatie. Klager weet niet wat schizofrenie betekent. Hij weet dat zijn stemming soms intens kan
schommelen. Klager herkent zich wel in het verhaal dat de directeur schetst.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft aangegeven dat hij zijn medicatie zelf wil innemen. Toen klager dat deed, ging het zichtbaar beter met hem. Na een paar weken verslechterde klagers toestand en het vermoeden bestond dat klager zijn medicatie niet trouw innam. Ook in de
interactie met medegedetineerden was klagers gedrag verslechterd. Klagers bloed is daarom gecontroleerd. Hieruit bleek dat de waarden te laag waren en dat klager zijn medicatie niet of niet goed innam. Toen is besloten om dwangmedicatie toe te passen.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel uit klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel van het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager is zeer psychotisch en er is sprake van een wisselend beeld. Klager maakt een angstige, gespannen indruk, waarbij hij aangeeft dingen te
kunnen waarnemen die anderen niet waarnemen. Hij denkt een chip in het hoofd te hebben en te doen aan black magic. De psychotische verschijnselen zijn onverminderd aanwezig waarbij klager zich steeds suïcidaal uit. Het risico dat klager zichzelf wat
aandoet, is niet ondenkbaar. Zo heeft hij zijn vuist kapot geslagen tegen een muur en brandde hij een wond in zijn linkerhand met een sigaret. Klager heeft littekens op zijn hoofd, hals en arm. Hierover zegt klager dat deze zijn ontstaan nadat hij
eigenhandig chips uit zijn lichaam heeft verwijderd. Klager is ambivalent en er is sprake van automutilerend gedrag. Het affect is labiel en de stemming is wisselend. Klager heeft de brandmelder onklaar gemaakt en brandbare inventaris aangestoken.
Zonder antipsychotische behandeling is er gevaar voor agressie naar derden, maatschappelijke teloorgang en verwaarlozing. Er bestaat een causaal verband tussen gevaar en stoornis.

Gelet op het vorenstaande stelt de beroepscommissie vast dat uit de verklaringen van de psychiaters blijkt dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a lid 1 onder a, b, c en d van de
Pbw
veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk
geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te
passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven