Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1448/TA, 13 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:    17/1448/TA

 

Betreft:       [klager]                                                                         datum: 13 september 2017


 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.P.M. Grijpmans, namens


[…], verder te noemen klager,
 

gericht tegen een op 1 mei 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC  Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,


alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
 

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juni 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.J.P.M. Grijmans, en namens het hoofd van de inrichting […], juridisch medewerker.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
 

  1. De inhoud van de bestreden beslissing
    Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 1 mei 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

     

  2. De standpunten

    Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat een dwangbehandeling niet is gerechtvaardigd. Uit de stukken blijkt niet dat het hoofd van de inrichting overleg heeft gevoerd met een arts die op zijn beurt een psychiater heeft geconsulteerd. Er is enkel een arts geconsulteerd. Ook wordt niet vermeld welk concreet gevaar afgewend dient te worden en dat het gevaar niet op een andere wijze kan worden weggenomen. De bestreden beslissing is volstrekt onvoldoende gemotiveerd.  
    Klager heeft met de psychiater gesproken. Hij kon niet uitleggen waarom medicatie nodig was. Klager wilde een second opinion omtrent de diagnose schizofrenie. Klager merkt wel enige verbetering van de medicatie, maar heeft last van prikkels. Klager wil problemen voorkomen. Hij doet goed zijn best en is van mening dat de medicatie geen geneesmiddel is.
    Klager twijfelt of er werkelijk gevaar was. Tijdens zijn transmuraal verlof had klager veel last van prikkels. Hij heeft er zelf voor gekozen terug te keren naar de inrichting. Op de afdeling krijgt hij meer prikkels dan hij aankan, waardoor hij geïsoleerd raakt. Klager meent dat hij op een kamerprogramma moet worden geplaatst. Hij ziet dat als de oplossing.
     

    Het hoofd van de inrichting heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op 20 maart 2017 uit eigen beweging vanuit achterdocht gestopt met zijn antipsychotische medicatie. Hij is van mening dat vanuit de inrichting een complot tegen hem gaande is. Hij heeft het idee dat als anderen kuchen, hoesten of aan hun neus zitten, dat dit een signaal is dat ze in het complot zitten. Klager heeft  veel last van deze gedachten die in hem opkomen. Klager heeft al diverse malen boos tegenover een medepatiënt gestaan, hetgeen door ingrijpen van het personeel niet is geëscaleerd.
    Klager is een chronisch psychotische man. Met het vrijwillig innemen van antipsychotica was er sprake van een gedeeltelijke remissie, hetgeen de kans op (fysieke) agressie deed afnemen. Sinds klager gestopt is met zijn medicatie wordt er door de medewerkers terugtrekgedrag en onnvoelbaarheid waargenomen; hij is niet meer in contact. Om de aanzienlijke kans op escalatie en fysieke agressie tot een minimum te beperken, heeft klager sinds 25 maart 2017 een kamerprogramma, waarbij hij minder dan vier uur per dag op de afdeling kan verblijven. Hij maakt hier echter uit eigen beweging geen gebruik van vanwege vermeende invloeden van sociotherapie op de groep. Er is besloten de procedure tot dwangmedicatie in gang te zetten, omdat klager niet nog veel langer in afzondering kan verblijven, terwijl de kans op agressie aanzienlijk is.   
    In het verleden functioneerde klager beter met medicatie. Hij kan dan beter reflecteren op situaties. Zonder medicatie reageert klager boos. Het eerder aan klager opgelegde kamerprogramma heeft geen resultaat opgeleverd, hij kwam niet op de afdeling en bleef op zijn kamer. Bij prikkels kan klager agressief gedrag tonen. De overlast die klager veroorzaakte betrof geluidsoverlast. Zonder dwangmedicatie is er een reëel gevaar voor maatschappelijke teloorgang. De medicatie wordt ingezet om resocialisatie mogelijk te maken.
     

  3. De beoordeling
    Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

    Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van
    a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 16c, tweede lid, Bvt heeft het hoofd van de inrichting de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld. De beroepscommissie is van oordeel dat met betrekking tot de totstandkoming van de bestreden beslissing, deze voldoet aan de daaraan te stellen procedurele vereisten.

    Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager is gediagnosticeerd met schizofrenie. Daarnaast is klager volgens de inrichting zo dwangmatig in zijn gedachten, plannen en handelen dat eerder ook gedacht werd aan een stoornis in het autisme spectrum. Echter, dit kon niet definitief worden vastgesteld. Bij bepaalde prikkels zoals hoesten, kuchen, de keel schrapen en aan de neus zitten, meent klager dat dit signalen zijn dat hem iets aangedaan zal worden. Hierdoor kost het omgaan met mensen hem veel energie en aanpassingsvermogen. Klager wordt snel achterdochtig. Naast de psychotische problematiek, als gevolg van de vastgestelde diagnose schizofrenie, blijft volgens de inrichting de rigiditeit, het dwangmatig denken en handelen, zorgen voor een blijvend kwetsbaar beeld. Klager is sinds 20 maart 2017 vanuit achterdocht gestopt met de medicatie en geeft aan de behandelaar niet meer te vertrouwen. Klager meent dat hij niet ziek is, maar is verziekt door de behandeling. Volgens de inrichting wordt klagers handelen grotendeels bepaald vanuit zijn chronisch psychotisch toestandsbeeld.
    De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de inrichting voldoende heeft toegelicht dat bij klager sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Ook de tweede niet bij de behandeling betrokken psychiater komt tot het oordeel dat bij klager sprake is van een psychotische stoornis van waaruit hij snel geagiteerd wordt en neigt tot agressie naar anderen.
    Ten aanzien van de vraag welk gevaar de stoornis doet veroorzaken heeft het hoofd van de inrichting ter zitting opgemerkt dat dit gevaar bestaat uit het risico op maatschappelijke teloorgang. Voorts komt uit de stukken naar voren dat klager vanuit zijn psychotisch toestandsbeeld dreigend kan reageren.
    Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting voldoende toegelicht dat klager baat heeft bij een medicamenteuze behandeling. Tijdens een eerdere medicamenteuze behandeling met antipsychotica was volgens de inrichting sprake van een gedeeltelijke remissie hetgeen inhield dat klager af en toe kon reflecteren op de klachten, het gevaar dat klager dreigend werd en met fysieke agressie zou reageren vanuit zijn psychose nam toen af. Sinds klager geen medicatie innam, zag de inrichting terugtrekgedrag, het niet meer in contact zijn of komen en een toename van oninvoelbaarheid en dreiging.
    Voorts heeft het hoofd van de inrichting voldoende toegelicht dat minder bezwarende middelen zijn overwogen. Met klager is meermalen een gesprek aangegaan over de noodzaak tot inname van medicatie.

    Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn psychische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 16b, onder a van de Bvt veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de inrichting om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
     

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 september 2017

 

 

 

 

 

 

                   secretaris                                                    voorzitter

Naar boven