Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1563/TA, 13 september 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer:    17/1563/TA

 

Betreft:       [klager]                                                                         datum: 13 september 2017

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 mei 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juni 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M.W. Bouwman, en namens het hoofd van de inrichting […], juridisch medewerker.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
 

  1. De inhoud van de bestreden beslissing
    Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 8 mei 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

     

  2. De standpunten

    Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat hij al enige tijd wordt bedreigd door het personeel met het toedienen van dwangmedicatie. Klager wordt een ziektebeeld aangepraat, dat hij niet heeft. Klager heeft dit aangekaart bij de maandcommissaris, maar het wordt alleen maar erger. Na een onterechte separatie werd klager op 4 april 2017 weer op dezelfde afdeling teruggeplaatst, terwijl klager meermalen te kennen had gegeven dat het niet verstandig was hem daar terug te plaatsen. De voornaamste reden is dat in de inrichting veel over klager bekend is. Klager wordt door het personeel geprovoceerd en werd op 12 april 2017 wederom gesepareerd. Klager wilde contact met enkele stafleden voorkomen en hield daarom zijn terugkeer naar de leefgroep tegen. Klager is aan het lijntje gehouden; hij mocht geen contact hebben met de behandelcoördinator. Aan klager is eerder onterecht dwangmedicatie toegediend. Hij begrijpt niet waarom de inrichting hem dwangmedicatie wil toedienen. Klager verblijft nog steeds in afzondering.
    Het toedienen van dwangmedicatie is onredelijk aangezien hij al medicatie oraal inneemt in om dwangmedicatie te voorkomen. In het verslag van de behandelend psychiater is veel verwezen naar het verleden van klager. Over het vermeende gevaar is verder verschillend gerapporteerd. Klager meent dat de beslissing hem dwangmedicatie toe te dienen in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Met klager gaat het naar omstandigheden goed. Met de meeste personeelsleden heeft hij geen probleem. Het duurde lang voordat klager een gesprek kon hebben met zijn behandelcoördinator. Klager neemt de medicatie nu onder dwang in, anders krijgt hij een depotinjectie. Zonder dwangkader zou klager nu de medicijnen wel innemen. Klager meent dat medicatie geen effect heeft, behalve dat hij er sloom van wordt.

    Het hoofd van de inrichting heeft in de reactie op het beroep verwezen naar de in de schriftelijke mededeling van de beslissing gegeven motivering en heeft verder het volgende aangevoerd. Thans is bij klager sprake van een positieve ontwikkeling. Op hem is geen enkele maatregel meer van toepassing. Klager werkt in de tuin. Hij heeft zijn eerder ingediende klachten ingetrokken en wil weer meewerken aan zijn behandeling.
     

  3. De beoordeling
    Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

    Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van
    a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. In navolging van het bepaalde in artikel 16c, tweede lid, Bvt heeft het hoofd van de inrichting de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting een aanvulling op het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

    Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan en de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Bij klager is sprake van een psychotische stoornis met paranoïde en grootheidswanen. Klager voelde zich ernstig bedreigd door medepatiënten en het personeel en zei dat hij met geweld zou reageren. Klager uitte ernstige bedreigingen en zei onder andere dat hij, als hij de kans had, een bloedbad zou aanrichten en verschillende mensen zou (laten) omleggen. De tweede, niet bij de behandeling van klager betrokken psychiater, heeft geconcludeerd dat klager qua handelen steeds achterdochtig was geworden en verongelijkt reageerde, wat volgende deze psychiater op enig moment tot een ernstige escalatie zou kunnen leiden.

    Gelet hierop heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen concluderen dat bij klager sprake is van een gevaar dat veroorzaakt wordt door de geestesstoornis van klager. Verder komt uit de stukken naar voren dat een behandeling van een psychose met antipsychotica zeer gewenst is en gezien de bedreigingen die klager uit ook proportioneel is te noemen. Op klager zijn tevergeefs de volgende, minder ingrijpende middelen toegepast: een verblijf op een Special Care Unit, een rustprogramma, rustgevende (niet anti-psychotische) medicatie, aanbod van vrijwillige inname van anti-psychotische medicatie en afzondering en separatie. Ter zitting van de beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting betoogd dat bij klager sprake is van een positieve ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat blijkens de stukken klager ambivalent tegenover medicatie staat. Hij neemt weliswaar oraal medicatie in, maar blijkens de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing doet hij dat alleen om te voorkomen dat hij een depot krijgt. Klager meent geen medicatie nodig te hebben, omdat hij niet psychotisch is.

    Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit zijn psychische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 16b, onder a van de Bvt veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, dit gevaar dat niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de inrichting bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
     

  4. De uitspraak
    De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. A.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 13 september 2017.

 

 

 

                   secretaris                                                    voorzitter

Naar boven