Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0645/SGA, 2 maart 2016, schorsing
Uitspraakdatum:02-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 16/645/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 2 maart 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 25 februari 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker naar
het basisprogramma (degradatie).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 29 februari 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 maart 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dit het geval.

Op 3 februari 2016 is verzoeker in de p.i. Nieuwegein geplaatst. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker tijdens zijn verblijf in de p.i. op alle gebieden ‘groen’ gedrag heeft vertoond en dat dit gedrag geen reden kan zijn
voor een degradatie.

Aanleiding voor de degradatie was, nog steeds blijkens de inlichtingen van de directeur, verzoekers gedrag in een eerdere inrichting waarbij hij fysiek geweld heeft gebruikt jegens een personeelslid waarvoor verzoeker kennelijk geen
verantwoordelijkheid
wenst te nemen nu hij naar aanleiding van de hem voor dat voorval opgelegde disciplinaire straf een klaagschrift heeft ingediend en verzoeker eerder, op 12 maart 2015, is overgeplaatst naar een andere inrichting in verband met het plegen van
gewelddadig
gedrag jegens een medegedetineerde.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kunnen deze omstandigheden de bestreden beslissing niet dragen. Indien de directeur het door verzoeker gepleegde fysieke geweld jegens een personeelslid, dat als ‘rood’ gedrag kan worden aangemerkt, zodanig
zwaarwegend achtte dat dit een degradatie zou kunnen rechtvaardigen, had het voor de hand gelegen verzoeker direct bij binnenkomst op basis van een deugdelijk gemotiveerde beslissing in het basisprogramma te plaatsen en niet enkele weken te wachten, in
welke weken verzoeker overigens enkel ‘groen’ gedrag heeft vertoond. Het eerdere gedrag van verzoeker dat tot de overplaatsing in maart 2015 heeft geleid, kan evenmin grond zijn voor een degradatie. Dat gedrag is zo lang geleden dat dit naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid niet had mogen worden meegewogen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzoek worden toegewezen en zal de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang worden geschorst.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven