Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1445/GA, 20 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1445/GA

Betreft: [klager] datum: 20 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juni 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 28 april 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep schriftelijk als volgt toegelicht.
Klager wil absoluut geen dwangmedicatie, omdat hij geen psychische klachten heeft of ervaart.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gezien klagers gedrag in detentie is dwangbehandeling nodig. Klager verwaarloosde zichzelf. Hij at en dronk niet. Ook waste klager zichzelf niet. Het gevaar is aanwezig dat klager zichzelf van het leven zal beroven of lichamelijk letsel zal toebrengen,
dat hij maatschappelijk te gronde gaat, dat hij zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen en dat hij een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Het gaat nu beter met klager. Klager is nu minder gespannen,
maar
hij isoleert zichzelf nog van de medegedetineerden. Klager eet en drinkt weer. Inmiddels wast hij zichzelf ook, maar klagers toestand is nog niet stabiel. Voorts wordt verwezen naar de schriftelijke reactie op klagers beroep.

3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is een uittreksel van klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van
dwangbehandeling met medicatie is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel van het behandelplan komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van een ernstige psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie van het paranoïde type. Klager heeft ernstige formele
denkstoornissen waaruit ernstige oordeels- en kritiekstoornissen blijken. Er is geen ziektebesef aanwezig en klager wijst medicatie af. Door niet te eten, drinken en douchen denkt klager dat hij naar huis kan gaan. Klager is verdrietig en de wanhoop is
zo groot dat er een reële mogelijkheid is tot suïcide. Op het moment dat klager zijn medicatie niet wil innemen, gaat zijn psychotisch toestandsbeeld in neergaande lijn. Eerder zijn behandelinterventies ingezet. Zo zijn diverse motiverende en
psycho-educatieve gesprekken gevoerd. Ook is getracht om klager laagdrempelig mee te nemen naar activiteiten buiten zijn cel, maar klager houdt alles af. Er is geen andere behandelmogelijkheid om de psychotische symptomen te behandelen dan medicatie.
De
anti-psychotica hebben vaak ook een gunstig effect op gespannenheid en angst.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, sub a, b en c van de Pbw veroorzaakt en dat,
zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voldoende aannemelijk dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de
eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De directeur heeft in redelijkheid kunnen beslissen om ten aanzien van klager dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen. Het beroep zal dan ook
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 20 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven