Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0831/TA, 17 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:17-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/831/TA

betreft: [klager] datum: 17 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A. Schenk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 maart 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A. Schenk, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de overschrijding van de termijn voor het vaststellen van klagers behandelplan na binnenkomst van klager in de inrichting.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Pas op het moment dat klager al vier maanden in de inrichting verbleef, is behandelplan 1 vastgesteld. Ook pas op dat
moment werden excuses aan klager aangeboden voor het feit dat het vaststellen van het behandelplan zo lang had geduurd. Voorts is behandelplan 1 niet in overleg met klager vastgesteld en is het evenmin met hem besproken. Tijdens de zitting van de
beklagcommissie kwam klager behandelplan 0 onder ogen. Klager had dit behandelplan niet eerder gezien; het is knip- en plakwerk uit oude rapporten en verslagen.
Klager is het niet eens met de beklagcommissie die hem niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag. Hij betwist dat hij in afwachting van vaststelling van behandelplan 1 een behandeling in een sociotherapeutisch milieu heeft gekregen en dat
onderzoeken en observaties hebben plaatsgevonden. Dit blijkt evenmin uit de stukken. Het enkele aanbieden van activiteiten valt volgens klager niet onder de definitie van ‘behandeling’ zoals gehanteerd door prof. mr. C. Kelk. Klager is na binnenkomst
in
de inrichting direct in afzondering geplaatst, waarna hij op de crisisafdeling is geplaatst. Er is geen gesprek met hem gevoerd bij binnenkomst in de inrichting. Klager heeft vervolgens zelf aangegeven dat hij niet bij metaal of hout wilde werken, maar
bij groen en dier. Ook heeft hij zelf verzocht om meer werk. Dat bleek in het begin lastig, maar op een gegeven moment heeft klager iedere dag van 9.00 tot 17.00 uur in de tuin gewerkt. Soms werkte hij alleen en soms werkte hij samen met andere
patiënten. Klager zag vaak het personeel van de tuin niet eens. Pas nadat hij beklag had ingediend, wilde men diagnostiek gaan toepassen, waarop hij heeft gezegd ‘rot op met je behandeling’. Hij had gelezen dat een longstay-aanvraag zou worden
ingediend
en dat hij onbehandelbaar zou zijn. Klager is het hier niet mee eens. Klager was in FPC dr. S. van Mesdag bezig met zijn resocialisatie en in FPC De Rooyse Wissel is dit allemaal teniet gedaan. Klager is inmiddels geselecteerd voor FPC De Kijvelanden.
Als hij een behandeling zou hebben gehad, zou hij nu niet geselecteerd zijn voor een andere inrichting.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Primair is de inrichting van mening dat behandelplan 0 wel kan worden aangemerkt als een behandelplan in
de zin van de Bvt. In de inrichting wordt ernaar gestreefd zo spoedig mogelijk na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting een behandelplan vast te stellen. Behandelplan 0 is met name gebaseerd op informatie uit het dossier van de verpleegde. In
behandelplan 0 worden ook behandeldoelen vastgesteld. Behandelplan 0 wordt ook altijd besproken met de verpleegde voordat het wordt vastgesteld. Het streven is erop gericht binnen drie maanden ook behandelplan 1 vastgesteld te hebben. Subsidiair is de
inrichting van mening dat klager in afwachting van vaststelling van behandelplan 1 niet verstoken is geweest van behandeling. Uit het rooster volgt welke blokken klager heeft gevolgd. In het begin is gezocht naar de voor klager meest geschikte blokken.
Na enige tijd bleek welke blokken het beste bij klager pasten. Het is afhankelijk van het programma hoeveel contact een verpleegde heeft met medeverpleegden. Het contact met medeverpleegden wordt langzaam uitgebreid. Tijdens het werk leert klager om te
luisteren en moet hij samenwerken. De inrichting is van mening dat het werken ook is gericht op resocialisatie.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na binnenkomst van de verpleegde in de inrichting, zoveel mogelijk in overleg met hem, een
verplegings-
en behandelingsplan wordt vastgesteld.
Krachtens artikel 17, tweede lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat de behandeling overeenkomstig het verplegings- en behandelingsplan plaatsvindt.
Een vermeende schending van het aan artikel 17 Bvt in samenhang met artikel 16 Bvt te ontlenen recht op behandeling is alleen vatbaar voor beklag als sprake is van het niet betrachten van de in die artikelen genoemde zorgplichten. Indien sprake blijkt
te zijn van de wijze van betrachten van die zorgplichten zal klager, gelet op het bepaalde in artikel 56, vierde lid, van de Bvt, in zijn beklag niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Vast staat dat klager op 8 mei 2015 in de inrichting is opgenomen, dat op 4 juni 2015 een behandelplan 0 is vastgesteld en op 25 augustus 2015 een behandelplan 1 is vastgesteld. Niet in geding is dat behandelplan 1 een behandelplan als bedoeld in de
artikelen 16 en 17 Bvt is en dat dit behandelplan te laat is vastgesteld. Naar het oordeel van de beklagcommissie is het wel tijdig vastgestelde behandelplan 0 geen behandelplan als bedoeld in de wet, hetgeen door de inrichting in beroep wordt
bestreden. Het is daarom de vraag of behandelplan 0, dat wel tijdig gereed was, is aan te merken als een behandelplan als bedoeld in de artikelen 16 en 17 Bvt. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. De beroepscommissie verwijst
hierbij naar RSJ 16 februari 2016, 15/3743/TA en 15/3757/TA en overweegt als volgt .

In het door de inrichting overgelegde behandelplan 0 van klager zijn op grond van door de inrichting geraadpleegde stukken onder meer een samenvatting van het (straf)dossier en informatie uit de vorige inrichting opgenomen. Verder zijn daarin een
“Geïntegreerde diagnose” omvattende een “dynamische delicttheorie” en “risicofactoren” beschreven, alsmede een korte termijn prognose opgenomen voor “1/2” jaar – hetgeen de beroepscommissie leest als een half jaar – in welk verband is verwezen naar
“Behandeldoelen” in de zin van “doelstellingen voor het komende 1/2 jaar” waarin mede globaal is vermeld welke middelen ingezet zullen gaan worden om deze behandeldoelen, die grotendeels nog moeten worden vastgesteld, te bereiken. Tevens zijn
individuele afspraken vastgelegd aangaande urine- en alcoholcontrole. Dit behandelplan 0 vormt daarmee meer het stramien voor het opstellen van het eigenlijke behandelplan, dat door de inrichting behandelplan 1 is genoemd. Niet ingevuld in
behandelplan
0 zijn het onderdeel “Vrijheden niveau” (interne en externe vrijheden) en het onderdeel “Eigen mening patiënt”. Tevens ontbreken de handtekening van hoofd behandeling / behandelcoördinator en van klager. De Bvt vereist niet dat een behandelplan wordt
ondertekend. De nota van toelichting op het Reglement terbeschikkinggestelden op de artikelen 25 en 26 geeft wel aan het van belang te achten dat “dat behandeling niet plaatsvindt dan na instemming van de verpleegde. Wanneer een verpleegde weigert in
te
stemmen met het voor hem opgestelde verplegings- en behandelplan zal in dat plan moeten worden aangegeven welke onderdelen (die de behandeling betreffen) komen te vervallen en de redenen daarvoor”.
Door het ontbreken van de eigen mening van patiënt en van de handtekeningen van hoofd behandeling en die van patient is het de vraag of behandelplan 0 zoveel mogelijk in overleg danwel in overeenstemming met klager is vastgesteld.

Nu behandelplan 0 niet is aan te merken als een behandelplan als bedoeld in de Bvt , kan geen betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat dit behandelplan wel binnen drie maanden na binnenkomst van klager in de inrichting gereed was.

De conclusie moet daarom zijn dat de inrichting het behandelplan, door haar behandelplan 1 genoemd, te laat heeft vastgesteld.
Voor beantwoording van de vraag of daarmee sprake is van de wijze van betrachten of het niet-betrachten van de in artikel 16 Bvt genoemde zorgplicht is van belang of klager in afwachting van het gereed komen van behandelplan 1 verstoken is gebleven van
behandeling. Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen in 15/3743/TA en 15/3757/TA bestaat de behandeling als bedoeld in artikel 1, onder v, van de Bvt naar haar oordeel niet enkel uit therapieën of activiteiten die specifiek zijn gericht op de
stoornis en op resocialisatie, maar ook uit bijvoorbeeld observatie, diagnostiek en deelname aan programmaonderdelen en groepsactiviteiten.

Uit het ter zitting door de inrichting – met toestemming van klager – overgelegde behandelplan 1 volgt uit hetgeen is vermeld onder 4.3. dat de ingezette middelen (“sociotherapie”, “tijdsbesteding, leren en werken”, “maatschappelijk werk”,
“psychodiagnostisch onderzoek”, “observatie beeldend”) zijn geëvalueerd. Er is gezamenlijk met klager een trajectanamnese opgesteld. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de beroepscommissie gebleken dat klager in afwachting van het
gereedkomen van behandelplan 1 niet verstoken is geweest van behandeling. Dat klager, zoals volgt uit behandelplan 1, weigert deel te nemen aan diagnostisch onderzoek en “observatie beeldend” is niet aan de inrichting te wijten.
In het licht van al het vorenstaande is sprake van de wijze van betrachten van de zorgplicht met betrekking tot het vaststellen van het behandelplan van klager. De beklagcommissie heeft klager dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
Het beroep van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap- Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster op 17 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven