Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2151/GV, 30 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2151/GV

betreft: [...] datum: 30 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.D.M. Schepers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juni 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Tussen het moment van de aanvraag van de strafonderbreking en de bestreden beslissing zijn complicaties opgetreden in de zwangerschap van klagers vriendin, zoals blijkt uit een e-mail van de gynaecoloog
van 23 juni 2016.
Klager en zijn vriendin hebben geen naaste familieleden of vrienden die tijdens de laatste fase van de zwangerschap klagers vriendin kunnen bijstaan en ook na de bevalling zorg kunnen dragen voor de vijfjarige zoon van klagers vriendin. Klager is niet
op de hoogte (gesteld) waar hij de noodzakelijke hulp kan aanvragen die verdergaat dan wat de kraamhulp biedt. Hieruit volgt dat klagers aanwezigheid noodzakelijk is, onder meer voor het naar school brengen van de vijfjarige zoon van klagers vriendin
en
het doen van boodschappen.
Klager is noch gedetineerd noch gehecht ten aanzien van de verdenking van een nieuw strafbaar feit en klager ontkent de betrokkenheid daarbij. Derhalve dient uitgegaan te worden van klagers onschuld in deze zaak.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het advies van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) van 10 juni 2016 volgt dat strafonderbreking niet op medische gronden geïndiceerd is. Niet is gebleken dat
de complicatie waarover de gynaecoloog schrijft strafonderbreking noodzakelijk maakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat een andere vorm van verlof niet volstaat. Voorts wordt klager ervan verdacht recent een nieuw strafbaar feit te hebben gepleegd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De afdeling IMA heeft aangegeven dat strafonderbreking niet medisch geïndiceerd is, omdat de zwangerschap van klagers vriendin zonder complicaties verloopt.
Het Openbaar Ministerie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het MDO heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder verwijzing naar het advies van de afdeling IMA, maar klager zou wel na de bevalling op begeleid verlof kunnen.
De politie is niet om advies gevraagd omdat klager op het verlofadres al meerdere verloven heeft doorgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens diefstal. Aansluitend dient hij in totaal 21 dagen vervangende hechtenis op grond van de lex Mulder te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 2 augustus
2016.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van
verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking onder meer worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking van 27 juni 2016 tot 18 juli 2016 om zijn zwangere vriendin de benodigde steun en zorg te verlenen, bij de bevalling aanwezig te kunnen zijn en tijdelijk voor de vijfjarige zoon van zijn vriendin te zorgen.
Klagers vriendin was uitgerekend op 4 juli 2016, maar is al op 25 juni 2016 bevallen.

Ten aanzien van de aanwezigheid tijdens de zwangerschap en bij de bevalling overweegt de beroepscommissie als volgt.

Ook in het geval dat klagers verzoek om strafonderbreking zou zijn toegewezen, had hij niet aanwezig kunnen zijn bij de bevalling en de zwangerschap van zijn vriendin. Klager heeft immers verzocht om strafonderbreking met ingang van 27 juni 2016,
terwijl zijn vriendin al op 25 juni 2016 is bevallen. Toewijzing van het verzoek om strafonderbreking had in zoverre niet tot het voor klager gewenste resultaat kunnen leiden. Nu klager dus in zoverre geen belang heeft bij het beroep, zal hij in
zoverre
niet-ontvankelijk in zijn beroep worden verklaard.

Voor zover klager om strafonderbreking heeft verzocht om zorg en steun te verlenen aan zijn vriendin en haar vijfjarige zoon na de bevalling, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Uit het vrijhedenadvies van klager komt naar voren dat hij is veroordeeld wegens een reeks inbraken en diefstal met geweldpleging en dat zijn recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Voorts is klager recent aangemerkt als verdachte van een nieuw
strafbaar feit; wederom diefstal. Gelet hierop heeft de Staatssecretaris, ondanks dat ten aanzien van het nieuwe strafbare feit nog slechts sprake is van een verdenking, in redelijkheid kunnen inschatten dat strafonderbreking zou kunnen leiden tot het
plegen van strafbare feiten (artikel 4, onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). Nu klager heeft aangegeven dat zijn aanwezigheid juist noodzakelijk is om de vijfjarige zoon van zijn vriendin naar school te brengen en de
boodschappen te doen – andere hulp kan immers ook door kraam- en /of thuiszorg worden verleend – kan het recidiverisico niet worden ondervangen door middel van een elektronische controle. Begeleid verlof is in geval van strafonderbreking niet mogelijk,
gelet op de lange duur van deze vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen voor verlening van strafonderbreking en dat deze een afwijzing van klagers aanvraag daartoe rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking om aanwezig te kunnen zijn tijdens de zwangerschap en bij de bevalling van zijn vriendin.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 30 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven