Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0962/JZ, 30 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/962/JZ

betreft: [klager] datum: 30 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.3 van de Jeugdwet in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift,
ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens

[...], geboren op [1998], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2016 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling (in het vervolg: de instelling) Horizon te Harreveld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink en mw. [...], gedragswetenschapper bij de instelling Horizon.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
De klacht betreft de plaatsing van klager in afzondering.

De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens klager is in beroep zijn tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij binnenkomst is klager direct in afzondering met cameratoezicht geplaatst. Klager diende informatie te verstrekken over het incident waarvoor
hij
strafrechtelijk werd vervolgd. De beklagcommissie is voorbij gegaan aan het gegeven dat het voor klager opgestelde faseplan niet met hem is besproken, noch is direct bij binnenkomst uitleg gegeven aan klager over de verschillende fases. Afzondering met
cameratoezicht is een ultimum remedium. De plaatsing in afzondering heeft vier dagen geduurd. Dit is disproportioneel en niet subsidiair. Niet gebleken is waarom dit noodzakelijk was of waarom een minder ingrijpende maatregel geen soelaas kon bieden.
Het was klager zowel voorafgaand als bij binnenkomst niet duidelijk dat er een faseplan was. De beslissing tot plaatsing in afzondering leek al genomen ongeacht hoe klager de instelling binnen zou komen.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 15 november 2015 is klager binnen de instelling aangehouden wegens verdenking van openlijke geweldpleging. Hij heeft tot 16 januari 2016
verbleven in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hunnerberg en is daarna teruggekeerd. Er is gekeken hoe aan klagers terugkeer vorm gegeven kon worden. Er heeft een bespreking plaatsgevonden met klagers voogd. Ongeveer twee maanden voor klagers
terugkomst is een perspectiefplan vastgesteld waarin maatregelen zijn opgenomen. Het faseplan is later opgesteld, net voor klagers terugkeer in de instelling. Het is geen gebruikelijk faseplan, maar bij klager is sprake van behoorlijk forse
agressieproblematiek. Uit het contact met j.j.i. De Hunnerberg bleek dat er bij klager sprake was van grote weerstand tegen zijn terugkeer naar de instelling. Bij binnenkomst is klager direct in afzondering geplaatst. Het faseplan is mondeling
besproken
en aan hem uitgereikt. Klager heeft daar niet voor getekend. Als er sprake was geweest van een nieuwe opname, dan was de beslissing tot directe plaatsing in afzondering niet genomen. Maar in de onderhavige situatie was sprake van een terugkeer naar de
instelling na een heftig incident. Voor wat betreft de duur van de afzondering wordt de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (wet BOPZ) gehanteerd. Na een halve week in afzondering wordt een onafhankelijk psychiater gevraagd om mee te
denken. Na twee weken in afzondering wordt een andere inrichting gevraagd om mee te denken. De afzonderingsruimte is ongeveer tien vierkante meter groot met een toilet, een matras en een deken. Ieder half uur werd bij klager gekeken, tenzij hij
expliciet aangaf dat niet te willen of als hij sliep. Fysiek contact ten behoeve van luchten vond vier keer per dag plaats. De inspanningen die klager moest verrichten om naar de volgende fase te mogen, zoals het invullen van een 5G-schema en
mindfulness-oefeningen, werden samen met klager gedaan.

3. De beoordeling
Bij binnenkomst in de instelling op 16 januari 2016 is klager in het kader van een faseplan in afzondering geplaatst voor de duur van vier dagen. Tijdelijke plaatsing in afzondering is mogelijk op grond van artikel 6.3.1, eerste lid en tweede lid,
onder
b, van de Jeugdwet voor zover noodzakelijk om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of voor zover noodzakelijk voor de veiligheid van de jeugdige of anderen. Ingevolge artikel 6.3.6, eerste lid, van de Jeugdwet kunnen maatregelen, methoden en
beperkingen als bedoeld in de artikelen 6.3.1 tot en met 6.3.5, waaronder de onderhavige, slechts worden toegepast, voor zover zij zijn opgenomen in het hulpverleningsplan. In afwijking hiervan kan conform artikel 6.3.7 van de Jeugdwet niet in het
hulpverleningsplan opgenomen afzondering alleen worden toegepast voor zover noodzakelijk ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties. Niet is gesteld of gebleken dat sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 6.3.7 van de Jeugdwet.

In artikel 6.3.6, tweede lid, van de Jeugdwet is bepaald dat: “Voorafgaand aan de vaststelling of wijziging van deze onderdelen van het hulpverleningsplan wordt overleg gevoerd met degene die het gezag over de jeugdige heeft. Zij behoeven niet de
instemming van de jeugdige of degene die het gezag over hem heeft. Zij behoeven wel de instemming van een gekwalificeerd gedragswetenschapper.”

Uit het verhandelde ter zitting maakt de beroepscommissie op dat de instelling een perspectiefplan heeft opgesteld waarin - onder meer - maatregelen zijn opgenomen. Voor de vaststelling van dit perspectiefplan heeft overleg plaatsgevonden met klagers
voogd. Het faseplan, als onderdeel van het perspectiefplan, is later, zonder overleg met klager of zijn voogd, vastgesteld. Nu de directeur - onweersproken - heeft aangevoerd dat in het perspectiefplan de maatregelen zijn opgenomen en over dit
perspectiefplan overleg heeft plaatsgevonden met klagers voogd, is geen sprake van strijd met het bepaalde in artikel 6.3.6, tweede lid, van de Jeugdwet.

De beslissing van de directeur om klager in het kader van het opgestelde faseplan direct bij binnenkomst in afzondering te plaatsen acht de beroepscommissie niet onredelijk of onbillijk. Klager heeft in totaal vier dagen in afzondering verbleven. In
deze periode is samen met klager gewerkt aan de overgang naar een nieuwe fase. De beroepscommissie acht de duur van de plaatsing in afzondering niet disproportioneel of onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. F. Boer en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 30 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven