Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0899/TA, 15 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/899/TA

betreft: [klager] datum: 15 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 4 maart 2016 van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is namens het hoofd van de inrichting [...], jurist, gehoord.
Klager heeft op 25 april 2016 via de inrichting schriftelijk laten weten niet bij de behandeling van het beroep ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het hoofd van de inrichting heeft op 4 maart 2016 beslist dat klager met ingang van 8 maart 2016 onder dwang medicatie zal worden toegediend op grond van artikel 16b, onder a, Bvt (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het volgende verklaard. Hij heeft niet een regel van de inrichting overtreden. Men heeft zich vergist.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het volgende verklaard. Verwezen wordt naar de reactie op het beroep. Volgens de behandelend psychiater was vrijwillig gebruik van Risperdal onvoldoende om het psychotische gedrag van klager te
verminderen
en was het noodzakelijk dat klager dit in de beginperiode innam totdat de onder dwang toegediende medicatie zou gaan werken. Het slikken van medicatie was geen optie. Er is veelvuldig met klager gesproken over vrijwillige inname van medicatie, ook
Risperdal, maar klager heeft dat eerder geweigerd.
Volgens het hoofd behandeling gaat het door toepassing van de a-dwangbehandeling duidelijk beter met klager. Na het starten van de a-dwangbehandeling is klagers afzondering vrij snel omgezet in een kamerprogramma dat met vrijheden kon worden
uitgebreid.
Er is een duidelijke afname in psychotisch gedrag. Klager draagt geen bandana meer en zegt geen last van zijn oog meer te hebben. Hij werkt naar vermogen mee aan zijn dagprogramma, gaat naar het plein en is in contact met medepatiënten en
sociotherapie.
Hij is nog wisselend in het wel of niet vrijwillig willen innemen van medicatie, ook wat betreft medicatie tegen bijwerkingen. Klager wil medicatie in pilvorm maar dat is nu nog te riskant gelet op zijn eerdere weigering tot vrijwillige inname daarvan.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling te worden overgelegd:
- een verklaring van de behandelend psychiater, alsmede
- een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was.
Uit deze verklaringen dient te blijken dat:
- de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en
- dat een geval zich voordoet als bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt.
De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

De toepassing van a-dwangbehandeling dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De overgelegde schriftelijke verklaringen van de behandelend psychiater en de niet bij de behandeling betrokken psychiater zijn
in
dit opzicht zeer summier en hadden naar het oordeel van de beroepscommissie meer met feiten onderbouwd moeten worden. Uit met name de reactie van het hoofd van de inrichting op het beroep komt naar voren dat er vanwege klagers psychotische waanstoornis
en weigering tot een medicamenteuze behandeling met Cisordinol geen perspectief is op een succesvolle behandeling, terwijl het gevaar voor met name klager zelf onverminderd hoog blijft. Dit laatste blijkt uit het feit dat klager vóór toepassing van de
a-dwangbehandeling vanuit de overtuiging dat er een camera in zijn oog zit een bandana voor dit oog draagt en dreigt het oog er zelf uit te halen. Verder was sprake van seksueel ontremd gedrag, was klager alsmaar minder in contact en weigerde hij
stelselmatig om vrijwillig medicatie in te nemen. Klager is afgezonderd; eenmalig is kortwerkende noodmedicatie ingezet; klager nam vanaf 29 februari 2016 vrijwillig Risperdal in. Deze maatregelen hebben niet geleid tot een positieve verandering in
klagers toestandsbeeld. Dit beeld is door toepassing van de a-dwangbehandeling volgens de inrichting duidelijk verbeterd en klager wil mogelijk vrijwillig medicatie innemen. De beroepscommissie begrijpt uit de toelichting ter zitting dat het nog te
vroeg is om thans de toepassing van de a-dwangbehandeling te beëindigen, nu klager nog wisselend is in het al dan niet vrijwillig willen innemen van medicatie en hij vrijwillige inname eerder telkens heeft geweigerd. Tegen deze achtergrond kan de
beslissing van het hoofd van de inrichting tot toepassing van de a-dwangbehandeling bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 15 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven