Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1540/GV, 7 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1540/GV

betreft: [...] datum: 7 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.J. van der Klaauw, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Uit het advies van de inrichting blijkt dat klager zich binnen de inrichting altijd positief heeft gedragen. Klager heeft geen problemen met de oplegging van een slachtoffercontactverbod tijdens het
komende verlof, zoals door de inrichting is geadviseerd. Klager heeft eenmaal geprobeerd contact op te nemen met het slachtoffer, maar heeft thans geen behoefte meer aan contact. Bovendien bevindt het slachtoffer – dat overigens geen 13 jaar, maar 27
jaar oud is – zich waarschijnlijk in het buitenland, aangezien zij daar al verbleef tijdens de getuigenverhoren in de strafzaak. Nu het slachtoffer zich waarschijnlijk in het buitenland bevindt, is niet duidelijk waarom het recidiverisico zo hoog wordt
ingeschat en waarom dit niet te ondervangen is door middel van bijzondere voorwaarden. Het feit dat klager de training Kiezen Voor Verandering (KVV), gericht op een verlaging van het recidiverisico, succesvol heeft afgerond is niet door de
Staatssecretaris meegewogen in zijn beslissing. Nu klager bijna een jaar is gedetineerd, de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg al heeft plaatsgevonden en het slachtoffer niet in de gemeente waar het verlofadres is gesitueerd woont, is niet
duidelijk waaruit het risico op maatschappelijke onrust zou bestaan. De enkele verwachting dat klager in hoger beroep een hogere straf krijgt opgelegd, mag niet meewegen bij de beoordeling van de onderhavige verlofaanvraag. De veroordeling in eerste
aanleg dient leidend te zijn.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld voor mensenhandel, gepleegd in zijn proeftijd na een eerdere veroordeling voor mensenhandel. Er is daarom sprake van gevaar voor ernstige
verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten en gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Voorts is sprake van risico op maatschappelijke onrust en ongewenste confrontatie met het slachtoffer. Dit
laatste temeer daar de locatie van het slachtoffer onbekend is en een confrontatie derhalve niet met een contactverbod kan worden voorkomen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits onder oplegging van een slachtoffercontactverbod.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek, wegens – kort gezegd – mensenhandel en bedreiging. Tegen het vonnis van de rechtbank is zowel door klager als door het Openbaar Ministerie (OM) hoger beroep
ingesteld. Mogelijk dient hij aansluitend driehonderd dagen gevangenisstraf te ondergaan wegens herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een eerdere gevangenisstraf. De fictieve einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 19
februari 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) komt een gedetineerde in aanmerking voor algemeen verlof wanneer zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een
jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel mag een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen
verschuiven.

Vaststaat dat klager eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens mensenhandel en dat hij gedurende zijn proeftijd van het voorwaardelijke gedeelte van die eerdere gevangenisstraf de strafbare feiten heeft gepleegd waarvoor hij thans in
detentie
verblijft (wederom mensenhandel). Hoewel klagers gedrag in de inrichting positief is, heeft de Staatssecretaris op grond van het vorenstaande in redelijkheid de inschatting kunnen maken dat sprake is van een recidiverisico (artikel 4, onder b, van de
Regeling), waarvoor tot op heden geen behandeling heeft plaatsgevonden.

Vanwege bovenstaande is ook de voorwaardelijke invrijheidsstelling van driehonderd dagen van die eerdere gevangenisstraf gelast. Klager is dus verwikkeld in een gerechtelijke procedure op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen
verschuiven.

Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris om de verlofaanvraag van klager af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Zij zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris,
op 7 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven