Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1186/GV, 3 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1186/GV

betreft: [klager] datum: 3 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Niens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Gelet op de naderende einddatum van detentie (30 augustus 2016) dient klagers belang bij de voorbereiding op zijn invrijheidstelling zwaarder te wegen dan het gestelde risico op
ontvluchting. Bovendien komt klager zonder verlof niet in aanmerking voor detentiefasering. De verlofaanvraag is afgewezen, omdat klager zich in de periode van 9 maart 2014 tot 27 mei 2015 heeft onttrokken aan zijn detentie. De Staatssecretaris
verwijst
naar een advies van het Openbaar Ministerie (OM), maar niet duidelijk is welk advies wordt bedoeld. Verder heeft de vrijhedencommissie, in tegenstelling tot het Multi Disciplinair Overleg van de locatie Esserheem, aangegeven dat de mogelijkheid van
verlof met een enkelband onderzocht dient te worden. Klager is zich er van bewust dat de onttrekking aan detentie hem kan worden toegerekend. Hij heeft destijds een persoonlijke afweging gemaakt, omdat hij het gevoel had geen andere keuze te hebben
aangezien hij zijn huis en bedrijf in Duitsland dreigde kwijt te raken en de gezondheid van zijn vrouw erg slecht was. Klager vindt echter dat hij hiervoor niet eindeloos kan worden bestraft. Zijn situatie is inmiddels veranderd, zodat ook het risico
op
onttrekking aan detentie niet meer aanwezig is. Op geen enkele wijze wordt door de Staatssecretaris rekening gehouden met de huidige omstandigheden. Klager gedraagt zich goed tijdens zijn detentie. Tevens heeft hij de training Kiezen Voor Verandering
voltooid. Klager heeft bewust verzocht om een verlof van slechts twaalf uren. Hij heeft de te bezoeken personen en adressen doorgegeven, welke gegevens zijn gecontroleerd en goedgekeurd. Het vermeende vluchtgevaar kan worden ondervangen door bijzondere
voorwaarden aan het verlof te verbinden. Klager zou een enkelband kunnen dragen. Hij is bereid overal aan mee te werken. De Staatssecretaris stelt dat het toepassen van elektronisch toezicht geen meerwaarde heeft, omdat klager over een adres in
Duitsland beschikt en hij bij een melding al in Duitsland zou kunnen zijn. Ook vindt de Staatssecretaris het te vroeg om vrijheden te verlenen. Klager kan hier niets mee en vraagt zich af wanneer het moment komt dat hem wel vrijheden verleend worden
als
steeds naar het verleden wordt gekeken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is in mei 2015 door middel van een opsporingsonderzoek in Duitsland aangehouden nadat hij niet was teruggekeerd na afloop van een verlof in 2014
en naar Duitsland was gevlucht. De vrijhedencommissie van de locatie Esserheem heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek met de kanttekening dat het risico op ontvluchting dient te worden ingeperkt door middel van elektronische controle.
Uit het advies van het ressortsparket Arnhem Leeuwarden van 14 oktober 2015 komt naar voren dat een aanzienlijke kans bestaat dat klager zich opnieuw aan zijn detentie zal onttrekken. Zeker indien geen maatregelen worden getroffen dit risico in te
perken. Uit het advies van het Landelijk Parket FAST van 21 augustus 2015 komt naar voren dat klager als vluchtgevaarlijk dient te worden aangemerkt en dat de kans groot is dat hij zich wederom aan zijn detentie zal onttrekken. Het feit dat genoemde
adviezen dateren uit 2015 doet niets af aan de strekking daarvan. Klager heeft zich gedurende ruim veertien maanden onttrokken aan detentie en in Duitsland verbleven. Hierdoor bestaat geen vertrouwen in een goede afloop van het verlof. Het toepassen
van
elektronische controle om het risico op onttrekking in te perken, acht de Staatssecretaris ontoereikend nu dit niet kan voorkomen dat klager kan vluchten aangezien klager bij een melding reeds in Duitsland kan zijn. Op het moment dat klager nog een
minimaal strafrestant heeft zal het risico op onttrekking afnemen. Op dit moment acht de Staatssecretaris het risico echter, gelet op het huidige strafrestant, onaanvaardbaar groot.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de locatie Esserheem heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits het risico op onttrekking aan detentie kan worden ingeperkt door middel van elektronische controle.
De officier van justitie bij het Landelijk Parket – FAST NL en de advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem-Leeuwarden hebben respectievelijk op 21 augustus 2015 en op 14 oktober 2015 aangegeven bezwaar te hebben tegen verlofverlening, omdat
klager op 9 maart 2014 niet is teruggekeerd van verlof, hij pas op 27 mei 2015 door de Duitse autoriteiten is aangehouden en de kans aanzienlijk wordt geacht dat hij zich tijdens een algemeen verlof opnieuw aan zijn detentie zal onttrekken.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 36 maanden, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 317 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis te ondergaan van 9 dagen. De einddatum van
klagers
detentie is thans gesteld op 30 augustus 2016.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.

Uit de stukken volgt dat klager op 9 maart 2014 niet is teruggekeerd in de inrichting na afloop van een verlof. Op 18 december 2014 is een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd en klager is op 27 mei 2015 door de Duitse autoriteiten in Duitsland
aangehouden. Klagers voorwaardelijke invrijheidstelling is naar aanleiding van de onttrekking ingetrokken. De beroepscommissie is van oordeel dat genoemde onttrekking aan detentie, gelet op de lange duur daarvan en de omstandigheid dat deze vrij recent
heeft plaatsgevonden, een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening op dit moment en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Reeds hierom kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 juni 2016

secretaris voorzitter

Naar boven