Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1823/SGA, 2 juni 2016, schorsing
Uitspraakdatum:02-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1823/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 2 juni 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 26 mei 2016, inhoudende – zo verstaat de voorzitter – de inbeslagname
van een aantal zich op cel bevindende voorwerpen bij gelegenheid van een celinspectie.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het op 31 mei 2016 bij de beklagcommissie ingekomen klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 juni 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Uit het verzoek en uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat bij gelegenheid van de celinspectie van 26 mei 2016 bij verzoeker een aantal voorwerpen is aangetroffen. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt niet dat – zo er sprake was
van een inbeslagname van voorwerpen die niet zijn toegestaan in de inrichting – de inbeslagname is geschied op de bij de wet voorziene wijze. De gedetineerde dient in dat geval immers schriftelijk op de hoogte te worden gesteld van die inbeslagname en
de directeur dient aan te geven wat er met die voorwerpen gebeurt. In zoverre komt het verzoek daarom voor toewijzing in aanmerking.

Voor zover een aantal voorwerpen tijdelijk van verzoekers cel is verwijderd geldt dat deze aan verzoeker zijn of worden geretourneerd. Verzoeker heeft ten aanzien van die voorwerpen daarom geen belang bij een toewijzing van het verzoek.

Ten aanzien van de voorwerpen die moeten worden uitgevoerd geldt dat deze voorwerpen in strijd met het daaromtrent bepaalde in de huisregels in verzoekers verblijfsruimte waren en dat de uitvoerverplichting voortvloeit uit de huisregels. Dit betreft in
zoverre geen beslissing waartegen beklag mogelijk is en waarvan om schorsing kan worden verzocht. Verzoeker kan in zoverre niet worden ontvangen in zijn verzoek.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe voor zover door de directeur aan klager toebehorende voorwerpen in beslag zijn genomen en schorst de tenuitvoerlegging van die inbeslagname met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben
beslist op het onderliggende klaagschrift.
Hij wijst het verzoek af ten aanzien van de tijdelijk van verzoekers cel verwijderde voorwerpen en verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven