Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/2347/GB, 2 februari 2001, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2001

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00\2347\GB

betreft: [klager] datum: 2 februari 2001

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 15 november 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Serrarens, namens

[...], geboren op [1952], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2000 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn voornoemde raadsvrouw, op 22 december 2000 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de gevangenis van de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 24 december 1997 gedetineerd. Vanuit de penitentiaire inrichting (p.i.) De Kantelberg te Den Haag is hij, via de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. De Schie te Rotterdam, op 25 februari 1998 geplaatstin het huis van bewaring van de EBI. Sindsdien heeft klager in de EBI verbleven. In verband met het feit dat het tegen klager gewezen strafvonnis op 26 maart 1999 onherroepelijk is geworden, verblijft hij sindsdien in de gevangenisvan de EBI. Op 26 oktober 2000 heeft de EBI-adviescommissie andermaal geadviseerd klagers verblijf in de EBI te verlengen. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, welke straf is ingegaan op 26 maart 1999. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 14 december 2001. Aansluitend dient klager eventueel subsidiaire hechtenis van twaalf maanden te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het bezwaar tegen de beslissing tot verlenging van zijn verblijf in de EBI als volgt toegelicht. Klagers strafrestant bedraagt inmiddels minder dan een jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 26, vijfdelid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, moet worden bezien of de in dat artikel genoemde contra-indicaties in het geval van klager van toepassing zijn. Ten aanzien van klager is sprake van eenverzoek tot uitlevering. Volgens informatie van de andere raadsvrouw van klager is zijn uitlevering aan de Verenigde Staten toelaatbaar verklaard door de rechtbank. Tegen deze uitspraak is cassatieberoep ingesteld, waarop nog moetworden beslist. Het is dus nog niet zeker dat klager zal worden uitgeleverd.
In de beslissing wordt eveneens gerefereerd aan interesse van de Italiaanse en Colombiaanse autoriteiten voor klager. Uit de processtukken blijkt echter niet dat bij die interesse gedacht moet worden aan een voorgenomen vervolgingvan klager of aan uitleveringsverzoeken. Volgens klager en zijn andere raadsvrouw is hier ook geen sprake van. Wat dit betreft valt uit de rapportage van de EBI op te maken dat de Italiaanse autoriteiten klager hebben gesproken overeen kwestie waar iemand anders, namelijk zijn broer, bij betrokken is. De lengte van de aan klager opgelegde gevangenisstraf noopt niet tot de conclusie dat bij een eventuele ontvluchting van klager sprake zou zijn van grotemaatschappelijke onrust. Wat dit betreft gaat een vergelijking met een andere EBI-gedetineerde, [...], niet op. Aan deze gedetineerde is een veel hogere gevangenisstraf opgelegd van veertien jaar. De informatie op basis waarvanklager in de EBI is geplaatst en gehandhaafd is inmiddels gedateerd. Klager is in de voorafgaande periode van een jaar niet onvlucht en hij heeft geen ontvluchtingspoging gedaan. Hetgeen de bestreden beslissing en diverserapportages vermelden over het verloop van telefonische contacten van klager vanuit de EBI kan niet redengevend zijn voor de beslissing klager langer in de EBI te handhaven. Als klager al met niet-gescreende personen zou hebbengesproken, hetgeen hij ontkent, dan betekent dat nog niet dat hij dat met laakbare bedoelingen heeft gedaan. Het lijkt ook volstrekt niet aannemelijk dat klager relevante informatie uitwisselt met niet-gescreende personen. Hij beltimmers alleen met directe familie, met name met zijn kinderen. Afgaande op de stukken leeft bij de directie van de p.i. Nieuw Vosseveld niet de gedachte dat klager ontvluchtingsvoornemens heeft. Dat blijkt onder meer uit het feitdat klager inmiddels naar een kaakchirurg is gebracht, nadat een eerder voorgenomen bezoek aan die chirurg was afgezegd. Gezien de verlengingsbeslissing van mei 2000 is sinds 31 mei 1999 geen sprake meer geweest van binnengekomenvertrouwelijke ambtsberichten die aanwijzingen bevatten omtrent ontvluchtingsplannen.
Klager is enkele maanden geleden op een afdeling geplaatst waar ook de eerder vermelde gedetineerde [...] verblijft. Dat lijkt merkwaardig als wordt geloofd dat die gedetineerde en klager deel uitmaken van hetzelfde drugskartel. Uitde maandrapportages van de inrichting blijkt overigens niet dat klager en [eerder vermelde gedetineerde] elkaar kenden voordat zij bij elkaar werden geplaatst.
Klager heeft hier, zakelijk weergegeven, nog aan toegevoegd dat hij nog niet in een normale gevangenis heeft verbleven. Hij heeft zelf nooit een poging tot vluchten ondernomen. De andere gedetineerde naar wie in de beslissing wordtverwezen, en met wie volgens klager [eerder vermelde gedetineerde] wordt bedoeld, kent hij niet. Zij hebben geen contact met elkaar. De selectiefunctionaris beschuldigt klager ervan meer dan normale belangstelling te hebben voor debeveiliging. Dit bestrijdt klager. Hij beschrijft de procedure als hij naar de binnenplaats wordt gebracht. Als hij uit zijn cel komt wordt hij met handboeien om en onder begeleiding naar de luchtplaats gebracht, waarbij ze doorverschillende deuren moeten. Klager gedraagt zich hierbij normaal en begint bijvoorbeeld een gesprek met de begeleiders. In maart 1998 is een transport naar het ziekenhuis onderbroken. Klager heeft toen twee uur in de autodoorgebracht en is daarna teruggebracht naar de gevangenis. Twee dagen later is hij ’s-avonds uit zijn cel gehaald en naar het ziekenhuis gebracht, hetgeen een paar minuten in beslag nam. De terugrit duurde weer zolang. Klager heeftop de dag van het transport nog getelefoneerd. Als men zo bang is voor incidenten, waarom kon hij daarna dan toch op transport naar het ziekenhuis ? Volgens de selectiefunctionaris heeft klager door de telefoon gesproken met tweepersonen waarvoor hij geen toestemming had. Klager stelt alleen te hebben gesproken met zijn moeder en kinderen. Het systeem in de EBI is zo dat als je telefoneert met niet-geautoriseerde personen, de verbinding wordt verbroken.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Nieuw Vosseveld is aangegeven dat
klager gedragsmatig geen wezenlijke problemen oplevert. Aandachtspunten blijven net als voorheen zijn telefonische contacten met Zuid-Amerika maar ook de uitlevering aan de Verenigde Staten en de invloed hiervan op zijn gedrag.Ondanks het feit dat het strafrestant minder dan anderhalf jaar bedraagt, blijft klager behoren tot de doelgroep van de EBI en dient zijn verblijf verlengd te worden. Dit advies is gebaseerd op de informatie die heeft geleid totklagers plaatsing in de EBI alsmede op het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten.
De strekking van het advies is klager op 23 oktober 2000 medegedeeld.

3.3. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot handhaving van klager in de gevangenis van de EBI aan de orde is geweest tijdens de vergadering van de EBI-adviescommissie op 26 oktober 2000. Uit de beschikbareinformatie bleek, naast klagers lidmaatschap en leiderschap van een grote criminele organisatie, dat hij moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk. In januari en februari 1998 zijn vertrouwelijke ambtsberichtenbinnengekomen met betrouwbare en concrete informatie waaruit bleek dat klager voornemens was te ontvluchten, waarbij sprake zou kunnen zijn van hulp van buitenaf en van het gebruik van zeer grof geweld tegen perzonen. In dit verbandis gebleken dat eerder vooraanstaande leden van de criminele organisatie waaraan klager leiding geeft c.q. gaf vanuit Nederlandse detentie zijn ontvlucht, danwel hebben getracht te ontvluchten. In september 1997 werd getracht eenlid van voornoemde criminele organisatie te bevrijden uit de p.i. De Geerhorst te Sittard. Dit geschiedde met hulp van buitenaf waarbij zelfs een helicopter werd ingezet. Gebleken is dat de gedetineerde die bevrijd had moeten wordenbinnen de criminele organisatie hiërarchisch gezien een aanzienlijk lagere plaats inneemt dan klager. Klager is op 25 februari 1998 geplaatst in het huis van bewaring van de EBI. Gelet op de ernst en de actualiteit van debeschikbare informatie geschiedde het transport van klager naar de EBI met inzet van een helicopter. In de periode van 25 februari 1998 tot half augustus 1998 bleek klager meer dan normale belangstelling te hebben voor debeveiliging(smaatregelen). Hij hield alles tijdens de verschillende procedures nauwlettend in de gaten en bij het sluizen naar de luchtplaats keek hij met een nieuwsgierige blik in de bewaarderswacht. Ook stond klager opfluisterende toon zijn bezoek te woord en trachtte hij diverse malen op fluisterende toon telefoongesprekken te voeren. Klager werd in dit verband diverse malen gewaarschuwd. Op 11 maart 1998 werd, om veiligheidsredenen, een reedsaangevangen transport van klager naar de kaakchirurg afgebroken. Aan deze beslissing lagen de eerder door klager gevoerde telefoongesprekken mede ten grondslag. In de periode van 12 april 1999 tot 21 oktober 1999 had klager tijdenseen telefoongesprek contact met twee niet gescreende personen. Hij is hiervoor disciplinair gestraft. Op 31 mei 1999 was ten aanzien van klager wederom sprake van ingekomen, vertrouwelijke, ambtsberichten die aanwijzingen bevattendat ontvluchtingsplannen werden voorbereid. De selectiefunctionaris verwijst in dit verband naar de brief van de landelijk officier van justitie. In de periode van december 1999 tot 5 april 2000 is diverse malen sprake geweest vantwijfels ten aanzien van door klager met het thuisfront gevoerde telefoongesprekken. Tijdens die gesprekken vielen meermalen stiltes waardoor het vermoeden bestond dat overleg werd gevoerd met op de achtergrond verblijvendepersonen. In de periode van april 2000 tot 23 oktober 2000 waren die vermoedens wederom aanwezig. Klager communiceerde via zijn schoonmoeder met een man. Hij werd hiervoor een aantal malen gewaarschuwd. Daarnaast trachtte klageranderszins diverse malen op stiekeme wijze personeelsleden te misleiden c.q. de grenzen van de regimesrichtlijnen te verleggen, wat leidde tot correcties. Klager is wegens het plegen van ernstige delicten veroordeeld tot eengevangenisstraf van zes jaar. Daarnaast is sprake van een subsidiaire hechtenis van twaalf maanden. De Verenigde Staten hebben inmiddels om uitlevering van klager gevraagd. Bovendien is sprake van justitiële belangstelling voorklager vanuit Italië en Colombia. Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk gezien onaanvaardbaar zijn. Gelet op het vorenstaande en op de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van de delicten wegens hetplegen waarvan klager is veroordeeld en waarvan hij wordt verdacht, adviseerde de EBI-adviescommissie tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. De selectiefunctionaris heeft dienovereenkomstig beslist.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI, en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. Op grond van het vijfde lid van voornoemd artikel 26 van eerdergenoemde Regeling wordt een in de EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, uit de EBI geplaatst, tenzij:
a. er sprake is van een uitlevering of dreigende uitlevering;
b. er nog immer sprake is van een onaanvaardbaar maatschappelijk risico bij ontvluchting;
c. de betrokken gedetineerde in de voorafgaande periode van een jaar ontvlucht is, een ontvluchtingspoging heeft gedaan of op andere wijze de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht, of
d. er nog steeds valide informatie van het meldpunt-GRIP dan wel het Openbaar Ministerie aanwezig is omtrent een reëel vluchtgevaar van de gedetineerde.

De beroepscommissie stelt vast dat klager ten tijde van de bestreden beslissing een strafrestant had van minder dan anderhalf jaar, gezien het gegeven dat zijn v.i.-datum op 16 december 2001 valt. De eventueel door klager teondergane subsidiaire hechtenis van twaalf maanden valt, gelet op de begripsomschrijving van artikel 1 onder u PBW, niet onder het begrip strafrestant. Het vorenstaande brengt met zich mee dat klager uit de EBI dient te wordengeplaatst, tenzij sprake is van één van de in artikel 26, vijfde lid, van de Regeling genoemde contra indicaties. Nu ten aanzien van klager sprake is van een (dreigende) uitlevering naar de Verenigde Staten en niet is gebleken vancontra-indicaties voor het verblijf van klager in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 2 februari 2001.

secretaris voorzitter

Naar boven