Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1497/GV, 31 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:31-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1497/GV

betreft: [klager] datum: 31 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.M. Dassen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 april 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking omdat M. op 23 april 2016 is gevallen en ernstig rugletsel heeft opgelopen. Gelet op haar medische toestand is zij thans niet in staat om voor zichzelf, haar
drie minderjarige kinderen en het huishouden te zorgen. Er zijn geen andere personen die haar kunnen ondersteunen. Klager heeft al drieënhalf jaar een duurzame relatie met M. Zij zijn op 5 april 2015 met elkaar verloofd. In beroep worden foto’s van de
verloving en een reserveringsbevestiging van een vakantie in Spanje overgelegd. Uit de bezoekersadministratie van de inrichting blijkt dat M. regelmatig op bezoek komt in de inrichting. De reactie van de wijkagent dat de relatie inmiddels zou zijn
verbroken berust op een misverstand. M. is in verband met problematiek rondom haar ex-vriend samen met haar kinderen vanuit Utrecht naar Amsterdam vertrokken. De wijkagent heeft vanaf dat moment geen zicht meer gehad op hun relatie. Klager staat op dit
moment nog ingeschreven in Utrecht in verband met een begeleid wonen traject. Hij zal na zijn detentie met M. gaan samenwonen in Amsterdam.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het medisch advies komt naar voren dat er geen familiaire relatie bestaat tussen klager en M. Tevens bestaat onduidelijkheid over de huidige aard van hun relatie. De
foto’s
en de reserveringsbevestiging die door klager in beroep zijn overgelegd, tonen niet aan dat zij een relatie hebben. Vast staat dat M. een ernstige rugblessure heeft. Uit het medisch advies blijkt echter dat geen sprake is van instabiliteit. Zij is
mobiel.

Op klagers verzoek om strafonderbreking is het volgende advies uitgebracht.
De directeur van penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Uit inlichtingen van de wijkagent is gebleken dat de relatie inmiddels is verbroken. De wijkagent was aanwezig
bij
de verloving, maar hij heeft al een tijd niets meer van klager en M. vernomen. Hierdoor blijft onzekerheid bestaan over de beweerde band die thans zou bestaan. Voorts komt uit het medisch advies naar voren dat geen sprake is van instabiliteit bij M.
Zij
is mobiel.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek, wegens diefstal. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 24 mei 2016.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm
van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner.

Klager stelt dat hij een duurzame relatie heeft met M. en dat zij met elkaar zijn verloofd op
5 april 2015. Naar het oordeel van de beroepscommissie is uit de stukken onvoldoende aannemelijk geworden dat M. thans klagers levenspartner is. Uit de stukken komt naar voren dat de wijkagent heeft aangegeven dat de relatie tussen M. en klager –
volgens de laatste informatie die de wijkagent bekend is – is verbroken. Uit de door klager in beroep overgelegde foto’s en een reserveringsbevestiging van een vakantie blijkt niet dat dit anders zou zijn. Voorts is niet gebleken dat klagers
aanwezigheid bij M. strikt noodzakelijk is. Hoewel vast staat dat M. een ernstige rugblessure heeft, is volgens de medisch adviseur geen sprake van instabiliteit en is M. mobiel. De beslissing van de Staatssecretaris kan derhalve, bij afweging van alle
in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 31 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven