Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0757/JA, 9 juni 2016, beroep
Uitspraakdatum:09-06-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/757/JA

betreft: [klager] datum: 9 juni 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens

[...], geboren op [1997], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 25 februari 2016 van de beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Teylingereind te Sassenheim,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 mei 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord klagers raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.

Vanuit de Stichting Teylingereind is op 21 april 2016 schriftelijk bericht dat zowel de directeur als beide juristen verhinderd zijn ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen en is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat ter kennisneming aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur is verzonden.
De directeur is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren. Op 25 mei 2016 is een reactie van de directeur ontvangen, dat ter kennisneming aan klager en zijn raadsvrouw is gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. de bedreiging en het duwen van klager door een personeelslid;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een opvangkamer wegens het afpakken en verstoppen van een brief en de weigering om mee te werken.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 28 januari 2016 heeft een incident plaatsgevonden tussen klager en medewerker R. Klager heeft tegenover een medegedetineerde de moeder van R.
uitgescholden. Hierop kwam R. klagers kamer binnen en gooide de deur dicht. Klager voelde zich bang en bedreigd. R. heeft klager in zijn buik geslagen dan wel gestompt. Toen klager de kamer uit wilde lopen heeft R. hem tegengehouden. R. is vervolgens
weggelopen en heeft gezegd: ‘ik loop nu weg voordat ik je echt iets ga aandoen’. In zijn boosheid heeft klager een brief geschreven aan een groepsgenoot waarin hij per ongeluk heeft geschreven dat R. hem niet heeft geslagen. Die brief heeft hij onder
de
deur van de kamer doorgeschoven. Klager is die dag in de isoleercel geplaatst omdat hij op de deur zou hebben gebonkt. Op 30 januari 2016 wilde R. met klager spreken. R. zei dat hij klagers brief tegen hem zou gebruiken. Daarop heeft klager de brief
afgepakt en in zijn onderbroek gestopt. De brief behoorde aan klager toe. R. drukte vervolgens op het alarm en klager moest naar de isoleercel. Klager is op 30 januari 2016 wel degelijk in een isoleercel geplaatst. Ook indien klager in een opvangkamer
zou zijn geplaatst wordt het proportionaliteitsverweer gehandhaafd. Het incident heeft op 28 januari 2016 plaatsgevonden terwijl klager pas op 30 januari 2016 in de isoleercel dan wel in de opvangkamer is geplaatst.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie van Teylingereind heeft in eerdere uitspraken bepaald dat klagen over de toepassing van geweld niet een beslissing krachtens
artikel 65 van de Bjj is. Klager dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
De groepsleider heeft klager niet bedreigd en geslagen. Met betrekking tot het duwen waarvan klager melding maakt heeft de groepsleider klager tegengehouden toen hij zijn kamer wilde uitlopen. Een dergelijke bevoegdheid tot fysiek ingrijpen vindt zijn
grondslag in artikel 40 van de Bjj. Op 30 januari 2016 is R. samen met een andere groepsleider naar klager gegaan voor een herstelgesprek. Het gesprek verliep niet goed. Klager heeft de brief van R. afgepakt en in zijn onderbroek gestopt. Klager is
meegenomen naar de opvang. Hij heeft op enig moment de brief in zijn mond gestopt en grotendeels opgegeten. Gezien het gedrag van klager is hem op 30 januari 2016 een ordemaatregel van afzondering opgelegd. De plaatsing op 30 januari 2016 was dan ook
niet een consequentie van het incident op 28 januari 2016. De tenuitvoerlegging van een ordemaatregel van afzondering kan plaatsvinden in de eigen kamer, in een opvangkamer of in een afzonderingscel en klager is in een opvangkamer geplaatst. Voor zover
het beroep is gericht tegen de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel in een isoleercel, merkt de directeur op dat klager ter zitting van de beklagrechter heeft verklaard dat de tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden in een opvangkamer en niet in een
isoleercel.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De directeur heeft verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Bjj is de directeur bevoegd jegens een jeugdige geweld te gebruiken voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie verwijst naar een eerdere uitspraak van 1 maart
2013,12/3906/JA, waarin sprake was van het vastpakken van een jeugdige door een personeelslid. Daarin is overwogen dat het handelen van personeel in het kader van de uitoefening van de dienst een voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel
65,
eerste lid, onder m, van de Bjj oplevert. De beroepscommissie gaat derhalve voorbij aan het verweer van de directeur.

De directeur heeft in beroep een schriftelijke verklaring van medewerker R. overgelegd. Hierin verklaart de medewerker onder meer dat hij klager met zijn rechterhand heeft teruggeduwd toen klager de kamer uit wilde lopen en dat hij heeft gezegd dat hij
klagers kamer uit zou gaan omdat hij boos was over de uitspraken van klager. Voorts verklaart de medewerker dat klager in een brief heeft geschreven dat hij klager niet heeft geslagen maar dat klager hem hiervan wel gaat beschuldigen. Verder verklaart
de medewerker dat klager in de opvangkamer heeft aangegeven dat hij klager niet heeft geslagen maar heeft teruggeduwd toen klager zijn kamer wilde verlaten.
De beklagrechter heeft op goede gronden die de beroepscommissie overneemt, beslist dat niet aannemelijk is geworden dat klager is geslagen en/of bedreigd door medewerker R. In beroep is door de directeur een verklaring van de desbetreffende medewerker
ingebracht en de inhoud daarvan is noch door klager zelf – die niet is verschenen – noch door diens raadsvrouw gemotiveerd bestreden. Ook overigens zijn er geen redenen naar voren gekomen om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Dit klemt temeer nu
door klager zelf in een brief is vermeld dat de medewerker hem niet heeft geslagen en hij ook in beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van zijn brief onjuist is.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Voor zover in beroep wordt betwist dat de ordemaatregel in een opvangkamer ten uitvoer is gelegd, merkt de beroepscommissie op dat klager ter zitting van de beklagrechter heeft verklaard dat hij in een opvangkamer is geplaatst.
Met betrekking tot het proportionaliteitsverweer van klagers raadsvrouw merkt de beroepscommissie het volgende op. Het incident heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016. Op die dag is klager in afzondering geplaatst omdat hij bleef schelden en op de
deur
van zijn kamer bleef bonken. Op 30 januari 2016 is klager wederom in afzondering geplaatst, omdat hij een brief van de groepsleider had afgepakt en weigerde mee te werken. Klager is derhalve op 30 januari 2016 wegens bovengenoemde redenen in
afzondering
geplaatst en niet vanwege het incident op 28 januari 2016. De beroepscommissie gaat dan ook aan het proportionaliteitsverweer voorbij.
Met de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een opvangkamer niet onrechtmatig is. Het afpakken van de brief en vervolgens (deels) vernietigen daarvan is
een vorm van geweld die niet getolereerd hoeft te worden. Ook al zou de brief nog aan klager toebehoren – hetgeen niet het geval was nu hij die zelf onder de deur van een kamer heeft doorgeschoven – dan nog is het afpakken van die brief geen correcte
manier om die brief weer in het bezit te krijgen. De maatregel is ook niet disproportioneel, waarbij is meegewogen dat de plaatsing in afzondering beperkt is gebleven tot een relatief korte periode. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. R. van de Water, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 juni 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven