Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1563/GB, 13 november 2000, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 00/1563/GB

Betreft: [klager] datum: 13 november 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 1 augustus 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, nadat eerst eenbezwaarschrift op 12 juli 2000 naar de selectiefunctionaris is gestuurd, van

[...], geboren op [1949], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2000 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 23 januari 1995 gedetineerd. Na een verblijf in diverse penitentiaire inrichtingen, verblijft hij sinds 19 augustus 1999 in de gevangenis „Maashegge“ te Overloon, een half open inrichting (h.o.i.).

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 20 januari 1998. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 januari 2001.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft zijn bezwaar tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris geeft geen concrete redenen aan voor het afwijzen van klagers verzoek om deelname aan een p.p.. Klager heeft op 12 juli 2000 een brief naar de selectiefunctionaris gestuurd met het verzoek de afwijzendebeslissing alsnog met goede argumenten te onderbouwen. In de brief is klagers bezwaar tegen de beslissing duidelijk weergegeven. De selectiefunctionaris vermeldt in zijn beslissing dat klager niet wil meewerken aan een zinvolleinvulling van het programma. Klager begrijpt niet wat hiermee wordt bedoeld. Hij heeft gedurende zijn verblijf in de gevangenis „Maashegge“ altijd zijn werkzaamheden met goed gevolg volbracht. Tijdens de detentie heeft hij opverschillende manieren geprobeerd om te werken aan een nieuwe start. Hij probeert al maanden via de individuele trajectbegeleiding (ITB) een nieuwe, tijdelijke, werkplek te vinden. Voorts heeft hij twee beroepsopleidingen met goedgevolg voltooid en via ITB werk gevonden dat aansluit op deze opleidingen. In zijn nieuwe woonplaats is klager op zoek gegaan naar een werkplek waar hij onder elektronisch toezicht eventueel aan de slag kan gaan. Dit is deselectiefunctionaris kennelijk allemaal ontgaan. Klager weet niet wat hij nog meer moet doen om zijn bereidheid en inzet te tonen. De selectiefunctionaris heeft op klagers brief gereageerd met het bericht dat hij zich tot deberoepscommissie diende te wenden. Klager stelt vraagtekens bij de zorgvuldigheid die de selectiefunctionaris bij de behandeling van zijn verzoek in acht heeft genomen. Klagers partner heeft gezondheidsproblemen. Als hij inaanmerking komt voor deelname aan een p.p. kan hij een groot deel van haar (huishoudelijke) taken overnemen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris merkt op voorhand op dat de afwijzing van het verzoek voor het merendeel is gebaseerd op de zorg die hij deelt met de reclassering en de gevangenis „Maashegge“ ten aanzien van het risico dat klager inherhaling vervalt van zijn eerder vertoonde gedragspatroon. De selectiefunctionaris verwijst naar artikel 5 van de Erkenningsregeling p.p. waarin eisen voor een (onderdeel van een) p.p. worden geformuleerd. De reclassering heeft opgrond van deze eisen en op verzoek van de gevangenis „Maashegge“ op 30 mei 2000 een adviesrapport opgesteld. Er zijn uitvoerige gesprekken gevoerd met klager en zijn partner en zij zijn op de hoogte gesteld van de voorwaardenwaaronder het p.p. zou kunnen worden uitgevoerd. Klager wenste niet in te gaan op het voorgestelde programma en stelde diverse, volgens de reclassering onuitvoerbare, eisen. Uiteindelijk kwam de reclassering tot een negatief advies.Ook de gevangenis „Maashegge“ stond in zijn selectie-advies negatief ten opzichte van klagers deelname aan een p.p., mede op grond van de constatering dat klager „niet wil meewerken aan een zinvolle invulling van het p.p..“ Deselectiefunctionaris merkt nog op dat de reclassering zich bereid heeft verklaard om mee te werken aan een programma, mits klager instemt met de, door professionele hulpverleners, gestelde voorwaarden.

4. De beoordeling
4.1. Regels met betrekking tot de deelname aan een p.p. zijn te vinden in artikel 4 PBW en de artikelen 5 tot en met 10 van de Penitentiaire maatregel (PM).
Uit artikel 7, eerste lid, PM volgt dat indien de directeur het verantwoord acht dat een gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een p.p., hij een daartoe strekkende voordracht doet aan de selectiefunctionaris. Dedirecteur voegt daarbij onder meer het advies van de reclassering in het arrondissement waarin het p.p. ten uitvoer wordt gelegd.
Het vierde lid van dat artikel geeft aan dat de selectiefunctionaris zijn beslissing over deelname aan een p.p. slechts neemt indien de gedetineerde zich bereid heeft verklaard tot deelname aan het p.p. en de daaraan verbondenvoorwaarden.

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat de reclassering negatief heeft geadviseerd ten aanzien van het door klager gewenste p.p.-traject uitgaande van het door hem voorgestelde woonadres. De reclassering is van mening dat de doorklager gekozen woonsituatie en relatie-opbouw in combinatie met zijn (delict)verleden niet bijdraagt aan een succesvolle reïntegratie in de samenleving waarbij de kans op recidive beperkt wordt. De directeur van de inrichtingadviseerde, met inachtneming van dit reclasseringsrapport, eveneens negatief. Klager wil niet op een verantwoorde wijze, met intensieve hulpverlening, werken aan een terugkeer naar de maatschappij. Hij wil zelf inhoud geven aan hetprogramma op de manier die bij hem past en hij staat niet open voor een andere zienswijze. De reclassering heeft een aanzet gegeven voor een goed programma, maar klager wil hier niet aan meewerken.
Het vorenstaande toetsende aan de voorwaarden voor deelname aan een p.p., zoals beschreven in de PM en genoemd onder 5.1., leidt tot het oordeel dat de afwijzing door de selectiefunctionaris van klagers verzoek tot deelname aan eenp.p. niet in strijd is met de wet en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 13 november 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven