Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1127/GB, 8 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1127/GB

Betreft: [Klager] datum: 8 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. E.J.M.J. Damen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 maart 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Namens de beroepscommissie is op 7 april 2016 een uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister opgevraagd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 8 april 2016 te melden in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zutphen ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 11 maart 2016 is klager opgeroepen zich op 8 april 2016 te melden in de gevangenis van de p.i. Zutphen voor het ondergaan van 90 dagen gevangenisstraf. Op 23 maart 2016 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 31 maart 2016
ongegrond is verklaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) stelt dat de gevangenisstraf waarvoor klager zich op 8 april 2016 dient te melden nog niet geëxecuteerd is. Klager is echter in de veronderstelling dat hij de gevangenisstraf van 90 dagen al heeft uitgezeten,
hetgeen ook blijkt uit zijn justitiële documentatie waarin staat vermeld dat de executie reeds op 19 augustus 2010 is aangevangen. Het Openbaar Ministerie heeft tevens aangegeven dat de zaak al eerder aan een p.i. is aangeboden ter executie, maar welke
p.i. dit zou zijn is niet meer te achterhalen. Er is derhalve onduidelijkheid over deze - zeer oude - zaak.

Voorts zouden de negatieve gevolgen van detentie groot zijn voor klager, daar hij een vaste relatie, vaste woonruimte en vaste baan heeft. Bovendien heeft hij een pasgeboren kind en is de kans groot dat deze stabiele factoren door de drie maanden
detentie teniet worden gedaan. Dit baart ook de reclassering zorgen. Gezien het voorgaande heeft klager een gratieverzoek ingediend. Nu er op 8 april
2016 naar alle waarschijnlijkheid nog geen duidelijkheid is omtrent dit gratieverzoek, verzoekt klager opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf. De selectiefunctionaris stelt dat klager
geen beroep toekomt op uitstel van de straf van rechtswege, nu het gratieverzoek is ingediend nadat hij de oproep tot zelfmelding had ontvangen. Dit kan klager echter niet worden tegengeworpen, gezien het feit dat hij er niet van op de hoogte was dat
hij nog een straf diende te ondergaan.

Klager merkt op dat hij er niet onwelwillend tegenover zou staan om een taakstraf uit te voeren met betrekking tot deze zaak. Detentie is, gezien de omstandigheden, niet zijn belang of dat van de maatschappij. Verder heeft klager een betalingsregeling
getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Wanneer klager zich in detentie bevindt, zal hij deze regeling drie maanden niet na kunnen komen, waardoor hij circa 300 dagen langer in detentie zal moeten verblijven. Hierdoor zal ook het
contact met de reclassering vervallen waardoor de behandeling aldaar niet zal kunnen plaatsvinden. Dit is door de selectiefunctionaris niet meegenomen in de bestreden beslissing, maar laat wel degelijk de noodzaak tot uitstel zien. Klager merkt hier
nog
bij op dat hij zich binnen detentie nog nooit heeft misdragen of niet is teruggekeerd van verlof.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Na raadpleging van het Justitieel Documentatieregister en alle registratiekaarten in het penitentiair dossier is vast komen te staan dat de gevangenisstraf van 90 dagen nog openstaat. Of dit vonnis al eerder is aangeboden aan een p.i. is niet te
achterhalen. Daarnaast is uit berichtgeving van de afdeling gratie op 31 maart 2016 vast komen te staan dat het ingediende gratieverzoek geen schorsende werking heeft omdat het verzoek tot gratie is gedaan na verzending van de oproep zich te melden. De
stabiele factoren die klager noemt, te weten een vaste relatie, woonruimte en baan en het feit dat hij vader is van een pasgeboren baby, vormen geen bijzondere omstandigheden waardoor uitstel zou moeten worden verleend. Deze factoren zijn namelijk over
een aantal maanden ook aanwezig.

Voorts is de behandeling van klager bij de reclassering nog niet aangevangen. Er wordt bovendien niet aangegeven waaruit de behandeling zal bestaan en hoelang de behandeling zal duren. Wanneer over wordt gegaan tot uitstel van de tenuitvoerlegging
wordt
mogelijk een al begonnen behandeling afgebroken. Verder heeft klager aangegeven dat hij een betalingsregeling met het CJIB heeft. Het CJIB heeft op 5 april 2016 echter medegedeeld dat klager weliswaar een betalingsregeling heeft maar zich voorhands
niet
geheel aan de afspraak houdt. De eerste betaling, die op 29 maart 2016 binnen had moeten zijn, was op 4 april 2016 nog niet bijgeschreven op de rekening van het CJIB. Bovendien is het, anders dan klager stelt, geen vaststaand feit dat de dagen die nog
voor betaling openstaan ter executie worden aangeboden of dat deze tijdens de aankomende detentie ten uitvoer zullen worden gelegd.

4. De beoordeling
4.1. De p.i. Zutphen is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. De beroepscommissie stelt vast dat het gratieverzoek van klager op 21 maart 2016 is ontvangen. Aangezien het verzoek is ingediend na de datum van de dagtekening van de aan klager gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden,
heeft het verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 1, eerste lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1 van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en
maatregelen, geen opschortende werking.

4.4. Voorts verzoekt klager om uitstel van zijn meldplicht, omdat hij vreest zijn baan, woonruimte en gezin kwijt te raken. Klager is opgeroepen voor het ondergaan van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen. Hetgeen klager heeft aangevoerd
omtrent zijn persoonlijke situatie is naar het oordeel van de beroepscommissie, alleen al bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing, geen reden om klager uitstel te verlenen van zijn meldplicht.

4.5. Voorts blijkt uit het Justitieel Documentatieregister, anders dan klager stelt, niet dat de in deze zaak onderhavige straf reeds is geëxecuteerd. Ook de betalingsregeling die klager heeft getroffen met het CJIB is geen reden om klager uitstel
te
verlenen, te meer nu blijkt uit de e-mail van 5 april 2016 dat klager zich nu niet aan de betalingsafspraken met het CJIB houdt. Er zijn derhalve geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd en de beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de
noodzaak van tenuitvoerlegging voorop staat. Voor zover klager verzoekt de gevangenisstraf in een taakstraf om te zetten, geldt dat een beslissing tot omzetting niet tot de bevoegdheid van de selectiefunctionaris en de beroepscommissie behoort. Gelet
op
het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 8 april 2016

secretaris voorzitter

Naar boven