Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1304/GB, 5 september 2000, beroep
Uitspraakdatum:05-09-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 00/1304/GB

Betreft: [klager] datum: 5 september 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 6 juli 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Meijer,namens

[...], geboren op [1958], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 juni 2000 door de selectiefunctionaris genomen beslissing,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis te Zutphen ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 april 2000 gedetineerd. Hij verbleef aanvankelijk als zelfmelder in de gevangenis „Maashegge“ te Overloon, een inrichting met een half open karakter en daardoor relatief kwetsbaar regime. Op 20 juli 2000is hij overgeplaatst naar de gevangenis te Zutphen, een gesloten inrichting met een regime van algehele gemeenschap.

2.2. Klager ondergaat twee gevangenisstraffen van in totaal vijf maanden en drie principale hechtenissen van in totaal 31 dagen. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 3 april 2000. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 september 2000. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 8 dagen te ondergaan.

3. De standpunten
3.1. Klager is van mening dat ten onrechte is beslist tot zijn overplaatsing naar de gevangenis te Zutphen. Door en namens klager is dit als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft in de motivering van zijn beslissing om klager te herselecteren voor de gevangenis te Zutphen het door klager gedane beroep op artikel 15, eerste lid, PBW verworpen. Daarbij gaf de selectiefunctionarisaan dat klager in een gevangenis dient te worden geplaatst, omdat hij „afgestraft“ is. De mogelijkheid tot plaatsing in een inrichting gelegen dichter bij dan wel zo dicht mogelijk bij de eigen woonplaats van klager breidt zichechter, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, PBW, verder uit dan de selectiefunctionaris stelt.
Klager heeft drie kinderen van respectievelijk 9, 12 en 17 jaar. De jongste twee dochters wonen bij zijn ex-echtgenote en de oudste dochter verblijft bij familie van klager. Allen wonen in of nabij Gorinchem. De huidige reisafstanden daarmee gemoeide reisduur vormt thans een dermate belemmerende factor dat klager de afgelopen tijd in de gevangenis „Maashegge“ nog maar weinig bezoek heeft ontvangen. De relatie met de betrokkenen en met name zijn ex-echtgenoteis daardoor al onder druk komen te staan, hetgeen zijn weerslag kan hebben op de tussen klager en zijn twee jongste dochters bestaande omgangsregeling. Bij overplaatsing naar de gevangenis te Zutphen zal zich hetzelfde voordoen.
Gezien deze feiten en omstandigheden is klager van mening dat ingevolge artikel 15, eerste lid, PBW in die zin van het bepaalde omtrent de bestemming in de PBW moet worden afgeweken, dat klager wordt overgeplaatst naar het huis vanbewaring (h.v.b.) te Dordrecht dan wel in ieder geval een h.v.b. of een gevangenis die dichter is gelegen in de omgeving van de woonplaats van klager, diens kinderen, zijn ex-echtgenote en zijn huidige vriendin. Klager beroept zichdaarbij op het regiobeginsel.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager was aanvankelijk als zelfmelder ingesloten in de gevangenis „Maashegge“. Omdat hij meerdere keren (hard)drugs had gebruikt, werd hij, in afwachting van zijn overplaatsing, geplaatst op paviljoen 6 van voormelde gevangenis.Gelet op artikel 10, eerste lid, PBW dient klager te worden geplaatst in een gevangenis. Een daartoe strekkend voorstel heeft de selectiefunctionaris dan ook van de directeur van de gevangenis „Maashegge“ ontvangen. Gezien de lengtevan de straf en de lange wachtlijsten in de regio van klager, is klager geherselecteerd voor de gevangenis te Zutphen.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis te Zutphen is een inrichting met een regime van algehele gemeenschap.

4.2. Artikel 10, eerste lid, PBW bepaalt, voorzover hier van belang, dat gevangenissen zijn bestemd voor de opneming van personen die tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld.
Artikel 15, eerste lid, PBW bepaalt, voorzover hier van belang, dat personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen is gelast, worden overgeplaatst naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemmingdaarvan ingevolge hoofdstuk III. Van het bepaalde omtrent de bestemming kan worden afgeweken op gronden gelegen in de persoon van de betrokkene. Volgens de toelichting op dit artikel komen deze gronden overeen met de in artikel 112van de (oude) Gevangenismaatregel genoemde afwijkingen van de geldende differentiatiecriteria in verband met redenen van psychologische of maatschappelijke aard.

4.3. De argumenten van klager vormen naar het oordeel van de beroepscommissie niet de gronden in de persoon van klager zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, PBW.

4.4. Derhalve is de beslissing van de selectiefunctionaris tot overplaatsing van klager naar de gevangenis te Zutphen, nu hij voldoet aan de voor die inrichting geldende criteria, niet in strijd met de wet en kan deze, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager heeft aangevoerd over de bezoekmogelijkheden is, gelet op de bestaande wachtlijsten voor de gevangenissen in deregio van de woonplaats van klager in combinatie met zijn alras naderende v.i.-datum, onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij , secretaris, op 5 september 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven