Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0031/GA, 12 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/31/GA

betreft: [klager] datum: 12 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 januari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Lelystad, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen
gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte in een afzonderingscel geplaatst. Hij had niets in zijn lichaam verstopt. Klager heeft twee dagen `op de zeef gezeten`, maar dat
heeft niets opgeleverd. Klager verbaast zich over de opmerking dat hij tijdens het transport naar de badafdeling iets zou hebben doorgeslikt. Dat klopt niet, want klagers handen waren achter de rug geboeid.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Twee medewerkers hebben op 25 november 2015 om 18.00 uur gezien dat klager iets probeerde te verstoppen. Hij is diezelfde dag ingesloten met
toepassing van zgn. bewaardersarrest. De volgende ochtend op 26 november 2015 is klager gehoord. Op 27 november 2015 is de schriftelijke mededeling aan klager uitgereikt. Het tekstblok in de schriftelijke mededeling dat klager voordat de beslissing is
genomen is gehoord, is niet juist. Klager is niet tevoren gehoord.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, in verbinding met artikel 23, eerste lid onder a en b, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de
veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, of indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.
Op grond van het vierde lid van artikel 24 kan een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is (bewaardersarrest).
Op grond van artikel 57, eerste lid, onder c van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering.

Gelet op de ter zitting van de beroepscommissie door de directeur gegeven toelichting is komen vast te staan dat klager voorafgaand aan de beslissing tot oplegging van de afzonderingsmaatregel niet is gehoord. Verder acht de beroepscommissie het zeer
waarschijnlijk dat het bewaardersarrest langer dan de maximaal toegestane duur van 15 uur heeft geduurd. Klager is volgens het schriftelijk verslag ingesloten op 25 november 2015 om 19.15 uur. De beslissing tot oplegging van de ordemaatregel is genomen
op 26 november 2015. Mitsdien dient het beroep om formele redenen gegrond te worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Inhoudelijk is de beroepscommissie van oordeel dat er voldoende redenen waren klager af te zonderen. Gelet op de gedragingen van klager tijdens de bijzondere celinspectie heeft bij het personeel het redelijke vermoeden kunnen ontstaan dat klager iets
had weggestopt of ingeslikt. Een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel teneinde klager `op de zeef te plaatsen`, is in een dergelijke situatie noodzakelijk. De beroepscommissie ziet daarom geen reden aan klager een tegemoetkoming toe te
kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2016

secretaris voorzitter

Naar boven