nummer: 16/807/GA
betreft: [klager] datum: 12 mei 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Kral, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 februari 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om – zo begrijpt de beroepscommissie – incidenteel verlof op 23 december 2015 voor het bezoeken van de begraafplaats van zijn overleden echtgenote.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat hij voldeed aan de criteria voor het verlenen van verlof en dat er geen redenen waren om hem een verlof te onthouden.
Het verlof was aangevraagd voor 23 december 2015, de sterfdag van klagers echtgenote tien jaar eerder. Die dag is een bijzondere dag in klagers leven en dus was de door de beklagcommissie ingenomen stelling met betrekking tot het kort nadien in
vrijheid
komen van klager niet relevant. Klager geeft overigens aan dat, nu het hier om een voorwaardelijke invrijheidstelling gaat, hij niet alle gelegenheid heeft om het graf van zijn overleden vrouw te bezoeken. De directeur gebruikt dit argument terwijl hij
eerder de omstandigheid dat het langere tijd duurde voor klager in vrijheid werd gesteld gebruikte om een verzoek om verlof af te wijzen. De argumenten van de directeur met betrekking tot de negatieve adviezen en het gestelde hoge recidiverisico staan
haaks op RSJ 11 februari 2016, 15/4191/GA. De beroepscommissie is voorafgaand aan de behandeling van de hier aan de orde zijnde klacht op de hoogte gesteld van deze uitspraak. Het beroep zou gegrond moeten worden verklaard en aan klager zou een
passende
tegemoetkoming moeten worden toegekend.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep gehandhaafd.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en tbs met voorwaarden in verband met ontucht met en verkrachting van minderjarigen/kinderen jonger dan twaalf jaar en het voorhanden hebben van kinderporno. De einddatum van zijn detentie
was 12 februari 2016.
De directeur heeft in zijn beslissing van 17 december 2016 een verzoek om verlof op 23 december 2015 afgewezen. Daarbij heeft de directeur verwezen naar het negatieve advies van het Openbaar Ministerie, en naar de negatieve adviezen van de politie van
16 maart 2015 en 27 augustus 2015. Door en namens klager is verwezen naar RSJ 11 februari 2016, 15/4191/GA, waarin klagers beroep inzake de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof gegrond is verklaard en aan klager een financiële tegemoetkoming
van
€ 50,= is toegekend. In die uitspraak heeft de beroepscommissie (onder meer) het volgende overwogen:
“(...) De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en
anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op de negatieve adviezen van het OM en de politie. Het OM heeft - in april 2015 - negatief geadviseerd,
omdat het nog te vroeg, te kort na de zitting, is om klager al vrijheden te verlenen. Nu klagers einddatum nadert, is de beroepscommissie van oordeel dat het advies van het OM niet meer actueel is. Verder is gebleken dat de slachtoffers niet in de
buurt
van het verlofadres wonen. Het risico van ongewenste confrontatie met de slachtoffers kan worden ondervangen door een locatiegebod in de gemeentes waar de slachtoffers wonen en een contactverbod met de slachtoffers. Dat het verlofadres is gelegen in
een
kinderrijke wijk, kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin aan verlofverlening in de weg staan. Uit het vonnis van de rechtbank Lelystad volgt dat het door het OM geopperde risico dat klager zijn lusten mogelijk zal uitleven op willekeurige
minderjarigen, nadrukkelijk niet wordt onderschreven door deskundigen. Niet gebleken is dat eventuele risico’s niet kunnen worden ondervangen door het verbinden van één of meer bijzondere voorwaarden aan het verlof. Ook het risico van maatschappelijke
onrust is gezien de einddatum van detentie thans onvoldoende grond voor afwijzing. (...)”
Hetgeen in beroep is aangevoerd noch dat wat uit de stukken naar voren komt maakt dat thans met betrekking tot de vrees voor herhaling – waarop de hier aan de orde zijnde beslissing van de directeur was gebaseerd – tot een ander oordeel zou kunnen
worden gekomen dan in de uitspraak van 11 februari 2016. Nu die vrees voor herhaling onvoldoende aannemelijk was en daarnaast de omstandigheid dat klager op korte termijn in vrijheid zou worden gesteld niet afdoet aan het belang van klager om op 23
december 2015 (eventueel onder voorwaarden) een bezoek te kunnen brengen aan het graf van zijn overleden echtgenote in verband met haar 10-jarige sterfdag, moet de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie moet worden vernietigd en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 mei 2016.
secretaris voorzitter