Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/1285/GV, 22 augustus 2000, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/1285/GV

betreft: [klager] datum: 22 augustus 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 4 juli 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mw. mr. A.A. vanHarmelen en aanvullingen hierop ingekomen op 28 juli 2000 van voornoemde mr. A.A. van Harmelen en op 5 en 31 juli 2000 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 23 juni 2000 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers tweede verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager is reeds bestraft voor het strafbare feit, te weten oplichting, dat hijtijdens de detentie heeft begaan. Hij heeft het gevoel dat hij door de afwijzing van zijn verlofaanvraag driedubbel wordt gestraft. Op het selectievoorstel van de inrichting tot zijn plaatsing in een half open inrichting (h.o.i.) isdoor de selectiefunctionaris ook al negatief beslist. De Minister draagt geen nieuwe argumenten aan voor zijn afwijzende beslissing. Nu alle overige instanties positief adviseren is de beslissing als onvoldoende gemotiveerd enonrechtvaardig aan te merken. Het is vreemd dat de Minister, gelet op de beschikbare informatie, geen vertrouwen heeft in een goed verloop van het verlof, terwijl alle beschikbare informatie juist positief is. Klager wijst erop dathij van 30 december 1999 tot 3 januari 2000 schorsing van de preventieve hechtenis heeft gekregen. Hiervan is hij netjes op tijd teruggekeerd zonder strafbare feiten te hebben gepleegd. Klager heeft hiermee bewezen dat hijbetrouwbaar is; dat heeft hij overigens tijdens de detentie al diverse keren bewezen met goed verlopen verloven en strafonderbrekingen. Het is klager niet duidelijk waarom hij de inrichting wel in het kader van schorsing van depreventieve hechtenis mag verlaten, maar niet in het kader van verlof. Klager geeft nog aan dat zijn strafrestant nog ongeveer negen maanden bedraagt. Hij wil tijd doorbrengen met zijn gezin en weer wennen in de maatschappij.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Voor de redenen van de beslissing wordt verwezen naar de brief van 22 mei 2000 waarin klagers eerste verlofaanvraag is afgewezen. De daar genoemde argumenten gaan nog steeds op. Deze betreffen het gegeven dat klager tijdens zijndetentie in 1997 en 1998 nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Vanuit de gevangenis „Bankenbosch“ te Veenhuizen heeft hij zich beziggehouden met valsheid in geschrifte en oplichting en flessentrekkerij, wat heeft geleid tot eenveroordeling van drie jaar gevangenisstraf door het gerechtshof te Amsterdam. Klager is om deze reden niet geselecteerd voor een h.o.i..Voorts blijkt uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister dat klager sinds 1970contact heeft met justitie, met veel recidive terzake van oplichting. Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden engeen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. Gezien de recidive van klager en het feit dat hij zelfs tijdens de detentie zijn oplichtingspraktijken voortzet, is de Minister van mening dat hij niet aan dit verwachtingspatroonvoldoet.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de penitentiaire inrichting „Noordsingel“ te Rotterdam is een positief advies uitgebracht dat is gebaseerd op klagers gedrag en functioneren binnen de inrichting. Na de afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag heeft zich geenverandering in zijn gedrag voorgedaan en is hij niet gesanctioneerd. Klager is welkom op zijn verlofadres, zijn gezin te Diemen.
Bij de advocaat-generaal van het ressortsparket Amsterdam en de politie Amsterdam-Amstelland, wijkteam Diemen, bestaat geen bezwaar tegen verlofverlening aan klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat (het restant van) twee gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar met aftrek terzake van valsheid in geschrifte meermalen gepleegd en (poging tot) oplichting meermalen gepleegd, en vijf maanden met aftrekterzake van valsheid in geschrifte meermalen gepleegd, oplichting meermalen gepleegd en winkeldiefstal. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek terzake van (poging tot) oplichting meermalen gepleegd envalsheid in geschrifte meermalen gepleegd te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 mei 2001.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager tijdens zijn detentie is veroordeeld terzake van een groot aantal strafbare feiten die alle, gelet op de pleegdata, tijdens de detentie zijn gepleegd.
Zij is van oordeel dat het vorenstaande een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en, ondanks de overige positieve adviezen, een afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing van deMinister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De omstandigheid dat klager tijdens de preventieve hechtenis schorsing is verleend doet niet af aan dit oordeel. De beroepscommissie merkt wat dit betreft nog op dat schorsing van de preventieve hechtenis mogelijk is in een stadiumdat (nog) geen sprake is van een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf. Deze situatie verschilt wezenlijk van de mogelijkheid van algemeen verlof in het laatste stadium van de tenuitvoerlegging van een opgelegdevrijheidsstraf.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 22 augustus 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven