Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1508/SGA en 16/1521/SGA, 6 mei 2016, schorsing
Uitspraakdatum:06-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1508/SGA en 16/1521/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 6 mei 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een tweetal bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschriften, ingediend door mr. J. van Wijk,
namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 mei 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
vijf dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 2 mei 2016 om 16.15 uur en eindigend op 7 mei 2016 om 16.15 uur, en de disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof, een en ander wegens een positieve uitslag van een urinecontrole
op
het gebruik van harddrugs (cocaïne).

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de klaagschriften van 2 en 3 mei 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 mei 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Door en namens verzoeker is aangevoerd dat de uitslag van de urinecontrole in dit geval niet mocht leiden tot de oplegging van onderhavige
disciplinaire
straf, nu de onderzochte urine niet van verzoeker afkomstig zou zijn. Uit de inlichtingen van de directeur
wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – onvoldoende aannemelijk dat zonder meer mag worden uitgegaan van de veronderstelling dat de onderzochte urine van verzoeker afkomstig was. Dat geldt temeer nu de voorzitter bij de huidige stand van
de inlichtingen niet kan beoordelen of de (volgens de directeur) unieke code in het vakje ETIKET LABNUMMER correspondeert met de code op de door verzoeker op het urinemonster geplakte sticker. Nu, nog steeds naar het voorlopig oordeel van de
voorzitter,
niet zonder meer duidelijk is dat is voldaan aan de strikte (formele) eisen van het urineonderzoek, komen de verzoeken voor toewijzing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst de verzoeken toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op de onderliggende klaagschriften heeft beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 6 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven