Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0910/GA, 10 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/910/GA

betreft: [klager] datum: 10 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2016, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Ebbink, en
dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Amsterdam Over-Amstel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 16 maart 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verbleef voorheen in de locatie Zwaag. Het personeel was ongerust over hem, omdat hij veel in zijn verblijfsruimte bleef en weinig contact had met anderen. Het personeel kon weinig zorg
bieden en klager is aangeboden voor plaatsing in een PPC. In het begin van zijn verblijf in het PPC van de p.i. Amsterdam Over-Amstel verbleef klager vaak in een isoleercel. Voorts werd hij gedwongen behandeld. Het gaat echter niet beter met klager,
maar juist slechter. Klager wordt moe van de medicatie en heeft af en toe last van zijn benen. Hij herkent zich niet in het gevaar van verwaarlozing. Hij doucht bijna iedere dag. Klager neemt uit zichzelf geen antipsychotica in, omdat hij vindt dat hij
dat niet nodig heeft. Lichamelijk heeft klager nergens last van. Voorheen dronk hij wel alcohol, ongeveer vijf of zes biertjes per dag. Daarnaast dronk hij ook veel water, dat is zijn redding geweest.
Het gaat nu beter dan twee maanden geleden. Klager had toen veel aanvallen omdat hij kwaad werd gemaakt door bewakers die hem kleineerden en uitscholden. Klager is nu zo rustig als mogelijk is.
Klager heeft niet op 12 maart 2016 met de plaatsvervangend vestigingsdirecteur gesproken, zoals in de schriftelijke mededeling staat vermeld. Voorts is niet gebleken wat er in het overleg tussen de directeur en de behandelend psychiater op 16 maart
2016
is besproken. In de beslissing wordt niet ingegaan op het feit dat beide psychiaters melden dat de medische klachten een andere oorzaak kunnen hebben. Klager wordt eerst medicatie toegediend en vervolgens wordt er geen nader onderzoek naar zijn
klachten
gedaan. Dit zou andersom moeten zijn.
De problemen kunnen met minder bezwarende middelen worden opgelost. Uit de verklaringen van de psychiaters blijkt de gevaarzetting op geen enkele wijze. Zowel in de strafzaak als bij de onderhavige beslissing is geen recente medische documentatie
meegenomen. De beslissing kan niet worden gebaseerd op ervaringen van medewerkers die met klager werken. De door de raadsman aangevoerde bezwaren zijn niet meegenomen in de beslissing tot het verplicht ondergaan van a-dwangbehandeling.

De directeur heeft zijn standpunt als volgt toegelicht. Er is een gevaar aanwezig volgens artikel 46a, eerste lid, sub b, c en d, tweede lid, sub a, en derde lid, van de Pbw. Klager is duidelijk psychotisch met waanachtige ideeën over dingen die zijn
mond in springen. Hij is schreeuwerig en maakt steekbewegingen. Klager is erg achterdochtig en er is sprake van een formele denkstoornis en mogelijk gedachtenstops of hallucinatoir gedrag. Daarnaast is er sprake van een verstandelijke beperking en
polymiddelenmisbruik. De medewerkers van de afdeling die vierentwintig uur per dag met klager werken spreken met hem en geven het gevaar van maatschappelijke teloorgang aan. Er wordt niet afgewacht tot er daadwerkelijk iets gebeurt, het gaat om het
zien
aankomen van het gevaar. Er bestaat een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Klager laat geen medische en psychiatrische zorg toe, maar uit wel lichamelijke klachten. Als daarop wordt doorgevraagd, wordt duidelijk dat hij deze klachten
psychotisch invult. Er zijn eerder behandelinterventies ingezet. Er is door middel van gesprekken getracht om klager ervan te overtuigen antipsychotische medicatie te nemen. Dat wijst klager af. Op het moment dat klager zijn medicatie niet wil innemen,
gaat zijn psychotisch toestandsbeeld in neergaande lijn. De behandeling van de schizofrenie is in eerste instantie medicamenteus. Klager had bij eerdere antipsychotische behandeling minder klachten en functioneerde beter.
Normaalgesproken worden de door een advocaat aangevoerde bezwaren meegenomen in de beslissing. Dat is in het onderhavig geval niet gebeurd; daarin is de inrichting tekort geschoten. Er vindt geen gesprek plaats tussen de directeur en de psychiaters.
Wel
vindt er hoor en wederhoor plaats tussen klager en de directeur, nadat de psychiaters adviezen hebben uitgebracht. Daarbij is ook een afdelingshoofd of ZBIW-er aanwezig. Op 12 maart 2016 heeft de directeur met klager gesproken en dit gesprek is
meegenomen bij het nemen van de beslissing.
Ermee ter zitting geconfronteerd dat in de wet meergenoemd gevaar onder meer wordt omschreven als het gevaar dat de gedetineerde maatschappelijk te gronde gaat en het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen, reageert de
directeur dat hij gelet op deze formulering niet zou zijn overgaan tot een beslissing tot het verplicht ondergaan van a-dwangbehandeling. De directeur heeft echter klagers gedrag zien verbeteren in de afgelopen maanden en daarom staat hij wel achter de
genomen beslissing.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde
doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (a-dwangbehandeling).

In artikel 46a van de Pbw is omschreven wat onder ‘gevaar’ in vorenbedoelde zin wordt verstaan:
“1. gevaar voor de gedetineerde, die het veroorzaakt, hetgeen onder meer bestaat uit:
a. het gevaar dat de gedetineerde zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; b. het gevaar dat de gedetineerde maatschappelijk te gronde gaat; c. het gevaar dat de gedetineerde zichzelf in ernstige mate zal
verwaarlozen; d. het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen;

2. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer bestaat uit: a. het gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander; c.
het
gevaar dat de gedetineerde een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen;

3. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.”

In de schriftelijke mededeling en het uittreksel behandelplan is ten aanzien van klager het gevaar als volgt omschreven. Klager trekt zich terug op zijn kamer of loopt onrustig over de gang van de afdeling. Hij is onverzorgd. In het contact is hij
overwegend afwerend. Hij ontkent hallucinaties te hebben, maar laat wel hallucinatoir gedrag zien. Er is sprake van een schizofrenie van het paranoïde type, van een verstandelijke beperking en van polydrugsgebruik. Zonder medicamenteuze behandeling is
er inherent aan de stoornis sprake van maatschappelijke teleurgang [sic] en verwaarlozing. Er is sprake van het gevaar zoals omschreven in artikel 46a, eerste lid, onder b, c en d, tweede lid, onder a, en derde lid, van de Pbw.

De beroepscommissie heeft te onderzoeken of voldaan is aan het vereiste dat sprake is van gevaar in de zin van artikel 46a van de Pbw.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur in essentie niet meer heeft gesteld dan dát sprake is van gevaar. Waaruit dat gevaar precies zou bestaan is niet verder geconcretiseerd en onderbouwd. De enkele stelling dat maatschappelijke teloorgang en
verwaarlozing dreigen is daartoe onvoldoende, reeds omdat niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden dat het gevaar bestaat dat klager maatschappelijk te gronde gaat of zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen. Aldus is niet voldaan aan het
gevaarscriterium zoals omschreven in artikel 46a van de Pbw. De directeur heeft daarom niet kunnen beslissen tot het toepassen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d onder a jo. artikel 46a van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep dan
ook
gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. F.M.J. Bruggeman en mr. J.D. den Hartog, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 10 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven