Nummer: 16/488/GB
Betreft: [Klager] datum: 9 mei 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. L.R. Rommy, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 februari 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 5 maart 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De bestreden beslissing is genomen om twee redenen. De eerste reden is een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan klager uitgereikte ongewenstverklaring, waardoor de selectiefunctionaris de kans op vluchtgevaar aanwezig acht. De tweede
reden is het ontbreken van een indicatie voor een plaatsing conform artikel 43, derde lid, van de Pbw. Ten aanzien van het eerste merkt klager op dat tegen de ongewenstverklaring een beroep is ingesteld. Het is onduidelijk waarop de
selectiefunctionaris
baseert dat de uitspraak van dit beroep binnen de detentie van klager valt te verwachten. Daarnaast is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat klager hoger beroep instelt tegen de uitspraak. Nu de ongewenstverklaring nog niet vaststaat dient te
worden aangenomen dat klager (opnieuw) rechtmatig verblijf zal krijgen.
Voorts is onduidelijk op grond waarvan vluchtgevaar aanwezig wordt geacht. Klager dient het overgrote gedeelte van de week namelijk een voorgesteld programma te volgen, anders zal hij worden teruggeplaatst in de gevangenis van de p.i. Groot Alphen.
Bovendien heeft de selectiefunctionaris de haalbaarheid van elektronische controle, waardoor het al dan niet aanwezige vluchtgevaar tot een minimum beperkt zal worden, niet onderzocht.
Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Grondwet, dient detentie op de minste bezwarende wijze plaats te vinden. Zolang klager geen vrijheden mag genieten terwijl hij er wel recht op heeft, wordt hij gekort in het fundamentele recht op vrijheid,
zoals tevens bepaald in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Er is namelijk geen valide, zwaarwegende en onderbouwde reden om klager deelname aan een p.p. te ontzeggen. Ten aanzien van de tweede reden merkt klager op dat er
wel een indicatiestelling is afgegeven. Bovendien komt klager ook zonder een beroep te doen op artikel 43, derde lid, van de Pbw in aanmerking voor deelname aan een p.p.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft van de IND een ongewenstverklaring ontvangen. De uitspraak in hoger beroep tegen voornoemde verklaring zal redelijkerwijs binnen klagers detentie plaatsvinden. De verlofcommissie van de p.i. Groot Alphen adviseert negatief ten aanzien van
klagers verzoek omdat zij op grond van de ongewenstverklaring een risico op vluchtgevaar aanwezig acht. Daarnaast is er een indicatiestelling voor plaatsing in een locatie voor beschermd/begeleid wonen op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw
opgemaakt door de gedragsdeskundige van de p.i. Groot Alphen, maar de directeur heeft deze niet opgevolgd.
Daarnaast is op klagers cel ruim twee maanden geleden een kleine hoeveelheid hasj aangetroffen en zijn recent twee disciplinaire straffen aan hem opgelegd. Deze disciplinaire straffen zijn opgelegd naar aanleiding van het weigeren van een
urinecontrole,
het weigeren van voedsel en vocht en het gebruik van geweld jegens een medegedetineerde. Gelet op het voorgaande bestaat geen vertrouwen in een goed verloop van het p.p. Bovendien heeft de directeur van de p.i. Groot Alphen, naar aanleiding van klagers
wens om naar Liberia terug te keren, het traject van een strafonderbreking krachtens artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting ingezet.
3.3. Ten aanzien van klagers verzoek heeft de directeur van de p.i. Groot Alphen op 28 januari 2016 een selectieadvies uitgebracht. Op grond van het reclasseringsadvies van 24 december 2015, de ongewenstverklaring, het grote risico op onttrekking en
het ontbreken van een noodzaak tot re-integratie-inspanningen, heeft de directeur negatief geadviseerd.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. Ingevolge artikel 6, onder b, van de Pm komen gedetineerden, ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd, niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma. De beroepscommissie stelt
als onbestreden vast dat klager ongewenst is verklaard en dat de hiertegen ingediende bezwaar- en beroepsprocedure nog niet is afgerond. Het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de ongewenstverklaring heeft echter geen schorsende werking. Bovendien zou
het toekennen van vrijheden zich niet verdragen met het feit dat betrokkene na zijn detentie niet langer in Nederland mag verblijven. De beroepscommissie merkt hierbij wel op dat de p.i. Groot Alphen, naar aanleiding van klagers uitgesproken wens om
naar Liberia terug te keren, het traject van een strafonderbreking krachtens artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting heeft ingezet. Hiermee wil de inrichting bewerkstelligen dat klager terug kan keren naar Liberia.
4.3. Ten aanzien van klagers verwijzing naar de grondwet en artikel 5 van het EVRM ordeelt de beroepscommissie als volgt. Niet bekend is of klager over een aanvaardbaar verlofadres beschikt en niet is gebleken dat hij met goed gevolg vrijheden heeft
genoten. Bovendien heeft klager recent twee disciplinaire straffen opgelegd gekregen en is hij daarom teruggeplaatst naar het basisprogramma. Gelet op voorgaande contra-indicaties en het negatieve selectieadvies van de directeur van de p.i. Groot
Alphen
van 28 januari 2016, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. J.G.A. van de Brand, leden, in tegenwoordigheid van L.L. Heikens, secretaris, op 9 mei 2016
secretaris voorzitter