Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4157/GA, 13 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4157/GA

betreft: [klager] datum: 13 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 maart 2016, gehouden in de locatie De Schie, is gehoord dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Amsterdam Over-Amstel.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Klagers raadsvrouw mr. M.W. Bouwman heeft op 23 maart 2016 schriftelijk bericht dat zij niet ter zitting van de beroepscommissie zal verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat ter kennisneming aan klager, zijn raadsvrouw en de directeur is verzonden.
De raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld op het verslag te reageren. Op 13 april 2016 is een reactie van klagers raadsvrouw ontvangen. Een afschrift hiervan is aan de directeur verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen met cameraobservatie, wegens het mogelijk inslikken van contrabande;
b. de beslissing van de directeur om klagers bezoeker de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van drie maanden wegens een poging om contrabande in te voeren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers raadsvrouw heeft de zitting van de beklagcommissie niet bijgewoond. Dit was te wijten aan miscommunicatie bij de beklagcommissie. De
ordemaatregel en de ontzegging van de toegang tot de inrichting van klagers bezoeker zijn ten onrechte opgelegd. Klager is ten onrechte beschuldigd van een poging tot aannemen dan wel inslikken van contrabande. Bij de visitatie van klager werd niets
aangetroffen. Gedurende de observatie is ook niets aangetroffen in klagers ontlasting. Klager heeft aangeboden ook nog een urinecontrole te ondergaan. Deze was negatief. Voorts is niet gebleken dat bij klagers bezoeker contrabande is aangetroffen. De
vermoedens van invoer of gebruik van contrabande zijn hiermee weerlegd. Klager heeft zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek. Klager doet een beroep op RSJ 19 september 2014, 14/1746/GA.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De ordemaatregel heeft drie dagen geduurd. Deze periode was nodig om klagers ontlasting te controleren. Met betrekking tot het cameratoezicht wordt
altijd advies gevraagd aan een arts. De directeur neemt contact op met de arts om aan te geven dat hij voornemens is een maatregel met cameratoezicht op te leggen en vraagt instemming aan de arts. Vervolgens gaat een verpleegkundige bij de gedetineerde
langs. Deze procedure wordt altijd gevolgd maar wordt nooit op papier gezet. De raadsman voert in de stukken aan dat feitelijk niets is geconstateerd en dat er geen straf mocht worden opgelegd. Het betreft hier echter een ordemaatregel en geen straf.
De
directeur verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 1 februari 2016, 15/3334/GA) waarin is overwogen dat voldoende aannemelijk was dat ten aanzien van die klager de verdenking bestond dat hij contrabande probeerde in te voeren en dat de
directeur in redelijkheid kon beslissen die klager, in het kader van het onderzoek, in afzondering te plaatsen. De directeur beschikt over de ruimte om in gevallen als de onderhavige een ordemaatregel op te leggen. Dat er uiteindelijk niets is
aangetroffen, maakt het opleggen van de ordemaatregel niet onredelijk.
Als aannemelijk is dat een bezoeker iets te maken heeft met de contrabande, wordt de toegang tot de inrichting voor een bepaalde periode ontzegd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is.
Uit de inhoud van het schriftelijk verslag van 6 februari 2015 blijkt dat klager over het tussenschot reikte en iets kreeg van zijn bezoeker, dat klager vervolgens zijn hand naar zijn mond bracht en dat hij een slikkende beweging maakte. De
beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat ten aanzien van klager de verdenking bestond dat hij contrabande invoerde. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager, in het kader van het onderzoek naar de invoer van contrabande,
in afzondering te plaatsen. Die beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ten aanzien van de ordemaatregel ongegrond worden verklaard en de
uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

Aan klager is tijdens de tenuitvoerlegging van onderhavige maatregel ook cameratoezicht opgelegd. In artikel 24a van de Pbw is de bevoegdheid van de directeur geregeld voor het opleggen van cameratoezicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald
dat de directeur alvorens te beslissen tot oplegging van cameratoezicht het advies inwint van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dat advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig
mogelijk na zijn beslissing in. Uit de schriftelijke mededeling blijkt niet dat dit advies voorafgaand aan dan wel zo spoedig mogelijk na het opleggen van het cameratoezicht is ingewonnen. Ter zitting is door de directeur een toelichting gegeven op de
werkwijze die in de inrichting wordt gehanteerd ten aanzien van de toepassing van cameratoezicht. De beroepscommissie is echter van oordeel dat met deze werkwijze onvoldoende invulling wordt gegeven aan de adviesverplichting als bedoeld in artikel 24a
van de Pbw. Nu de beslissing niet is genomen in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften, zal de beroepscommissie het beroep ten aanzien van dit onderdeel van de bestreden beslissing van de directeur gegrond verklaren. De
uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaalde persoon weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. In artikel 36,
vierde lid, onder a, van de Pbw wordt vermeld het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Uit het schriftelijk verslag van 6 februari 2015 blijkt dat klager over het tussenschot reikte en iets kreeg van zijn bezoeker, dat klager vervolgens zijn hand naar zijn mond bracht en dat hij een slikkende beweging maakte. De beroepscommissie ziet
geen
aanleiding om aan de inhoud van het schriftelijk verslag te twijfelen. In het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting heeft de directeur dan ook in redelijkheid kunnen beslissen klagers bezoeker de toegang tot de
inrichting te ontzeggen voor de duur van drie maanden. Dat uiteindelijk geen contrabande bij klager en zijn bezoeker is aangetroffen doet hier niet aan af. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in
zoverre worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond voor wat betreft de opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. Zij
verklaart het beroep gegrond voor wat betreft het cameratoezicht, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 10,= wordt toegekend.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. J.G.A. van den Brand en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 13 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven