Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1137/SGA, 8 april 2016, schorsing
Uitspraakdatum:08-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/1137/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 8 april 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. E. Manders, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in Detentiecentrum Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld detentiecentrum van 4 april 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire
straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 4 april 2016 om 16.15 uur en eindigende op 18 april 2016 om 16.15 uur, wegens het bij een celinspectie aantreffen van een zelfgemaakt steekwapen.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 6 april 2016, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 april 2016, van de aanvulling daarop, ook van 7 april 2016 en ten slotte van de reactie daarop van mr. E. Manders.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Door en namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker niet wist dat het betreffende voorwerp in zijn verblijfsruimte was verborgen en dat dit voorwerp door zijn voormalige celgenoot daar moet zijn verborgen.

De directeur heeft dit standpunt van verzoeker op geen enkele wijze weersproken maar enkel aangevoerd dat verzoeker verantwoordelijk is voor alle voorwerpen die in zijn verblijfsruimte worden aangetroffen.

Bij deze stand van zaken is de voorzitter van oordeel dat voorshands niet met de voor een disciplinaire strafoplegging vereiste zekerheid vast staat dat verzoeker strafwaardig heeft gehandeld en dat hem een disciplinaire straf mocht worden opgelegd.
Gelet daarop komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van onderhavige disciplinaire straf met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven