Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/4182/GA, 21 april 2016, beroep
Uitspraakdatum:21-04-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/4182/GA

betreft: [klager] datum: 21 april 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.W.A. Dekens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 december 2015 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Schiphol, voor zover daarbij aan klager geen tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van het detentiecentrum Schiphol in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft klagers beklag betreffende een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, waarvan drie dagen voorwaardelijk (met een proeftijd van twee maanden), wegens betrokkenheid bij een vechtpartij, gegrond verklaard.
Zij heeft geen tegemoetkoming toegekend, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Op de camerabeelden is te zien dat een zware, met vloeistof gevulde, plastic fles uit het niets met kracht op het hoofd van klager werd gegooid. Dit vormde een ogenblikkelijke wederrechtelijke
aanranding
van klagers lijf, waartegen klager zich mocht verdedigen. In een hevige gemoedsbeweging pakte klager het mes dat hij al bij zich had en rende hij achter zijn belager aan. Op de beelden is ook te zien dat de belager veel sneller is en dat klager niet
bij
hem in de buurt komt. Er was geen sprake van een reële dreiging richting zijn belager, noch was sprake van een door hem veroorzaakt concreet gevaar op de afdeling waardoor de orde en veiligheid in het gedrang kwam. De beklagcommissie heeft de
camerabeelden onjuist geïnterpreteerd. Om tot een eigen waarneming te kunnen komen van de feitelijke gang van zaken is het nodig dat de beroepscommissie zelf de betreffende camerabeelden beoordeelt. Derhalve wordt de beroepscommissie verzocht de
camerabeelden op te vragen en daarvan kennis te nemen.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Klager heeft willens en wetens een mes gepakt en dit in het bijzijn van medegedetineerden en personeelsleden omhoog gehouden. Het personeel heeft niet direct ingegrepen als gevolg van dit omhoog gehouden
mes. Door tussenkomst van het personeel en het afsluiten van de teamkamer is veel erger voorkomen.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft – ambtshalve toetsend – het beklag gegrond verklaard, omdat de disciplinaire straf met terugwerkende kracht was opgelegd. Tegen dit deel van de bestreden beslissing is het beroep niet gericht.
Voorts heeft de beklagcommissie geoordeeld dat de disciplinaire straf terecht is opgelegd en dat de duur ervan niet onredelijk en onbillijk is en om die reden beslist dat klager geen tegemoetkoming toekomt. Hiertegen is het beroep gericht.

Klager heeft verzocht dat de beroepscommissie kennisneemt van de beelden. Vast staat dat de beklagcommissie heeft vastgesteld wat op die beelden te zien is. Klager heeft weliswaar gesteld dat de beklagcommissie die beelden niet juist heeft
geïnterpreteerd, maar heeft niet vermeld welk deel van de vaststellingen niet zou overeenkomen met wat op de beelden te zien is. In zoverre is het verzoek onvoldoende gemotiveerd. Voor zover op die beelden te zien zou zijn dat klager – de
beroepscommissie begrijpt: met het mes – niet in de buurt komt van zijn medegedetineerde omdat deze laatste sneller zou zijn, geldt dat de beroepscommissie dit wil aannemen. Het doet evenwel niet af aan de vaststelling dat klager met een mes achter die
medegedetineerde is aangerend. Het bekijken van de beelden is gezien het vorenstaande niet noodzakelijk. Het verzoek kennis te nemen van de beelden wordt daarom afgewezen.

Het beklag is op formele gronden gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing kunnen niet meer ongedaan gemaakt worden. Derhalve bestaat – anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld – aanleiding voor het toekennen van een
tegemoetkoming. Bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang of de directeur de bestreden beslissing in redelijkheid heeft kunnen nemen.

Vast staat dat klager is aangevallen door een medegedetineerde en dat klager op enig moment een mes heeft getrokken en met dit mes in zijn hand achter die medegedetineerde is aangerend. Het namens klager gedane beroep op noodweer slaagt niet. Op grond
van de beschrijving van de camerabeelden door de beklagcommissie is aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval, maar na het gooien van de plastic waterfles kwam een einde aan die aanval. Gesteld noch gebleken is
dat de medegedetineerde bijvoorbeeld klaar stond om nog een waterfles naar het hoofd van klager te gooien. Verdediging was daarom niet geboden; klager had zich tot het personeel kunnen wenden of had kunnen weglopen.
Het beroep op noodweerexces slaagt evenmin. Namens klager is weliswaar gesteld dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, maar deze is niet onderbouwd. Bij gebreke daarvan is niet aannemelijk geworden dat de grenzen van noodzakelijke verdediging
zijn overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Klager kan derhalve voor zijn gedragingen als hierboven vermeld verantwoordelijk worden gehouden als bedoeld in artikel 51, vijfde lid, Pbw. Gezien de klager verweten gedragingen heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen klager de bestreden
disciplinaire straf op te leggen. Om die reden zal klager een tegemoetkoming worden toegekend die lager is dan wanneer de bestreden beslissing onredelijk of onbillijk zou zijn geoordeeld.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, vernietigen. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 23,50.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 23,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 21 april 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven