Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 15/3183/GA, 23 mei 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 15/3183/GA

betreft: [klager] datum: 23 mei 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 september 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2015, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft :
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het maken van een obsceen gebaar naar het personeel; (VU 2015/001384)
b. een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het voorhanden hebben van contrabande (fles met een fruitbrouwsel);
(VU 2015/001385)
c. het niet doorplaatsen naar een andere afdeling;
(VU 2015/001387)
d. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het voorhanden hebben van contrabande (twee flessen met een fruitbrouwsel);
U 2015/001401)
e. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het voorhanden hebben van contrabande (een bakje met een fruitbrouwsel);
(VU 2015/001460)
f. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het schriftelijk bedreigen van inrichtingsmedewerkers; (VU 2015/001401)

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat hij zich, kort gezegd, tijdens de zitting van de beklagcommissie zou hebben misdragen.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
Op 12 juli 2015 is aan klager verslag aangezegd en is hij ingesloten. Kennelijk was daarbij sprake van bewaardersarrest. Vervolgens wordt dat verslag – blijkens de ondertekening van de mededeling van oplegging van de disciplinaire straf – afgehandeld
op
14 juli 2015. Dat betekent dat de termijn voor het bewaardersarrest is overschreden en er geen sprake is geweest van een onverwijlde afhandeling van het verslag. Klager is overigens van mening dat het door hem gemaakte gebaar niet bedoeld was als
obsceen of gericht tegen een personeelslid. Klager is de dag volgend op het aanzeggen van het verslag gehoord door de directeur.
Ten aanzien van de onderdelen b, d en e:
Bij klager zijn twee keer (een) fles(sen) met daarin thee en vers fruit aangetroffen en een keer een bakje met een vloeistof. De vloeistof stond telkens nog maar kort in klagers verblijfsruimte. Er was geen sprake van gisting. Daarvoor is een giststof
en warmte nodig, dat was hier niet het geval. Ook heeft het personeel geen alcohollucht geroken terwijl daar ook geen onderzoek naar is gedaan, althans daarvan blijkt niet. Het bakje – onderdeel e – bevatte een theemarinade met appel en kaneelsuiker
waarmee klager een cake wilde bereiden. Ook in deze zaak heeft overigens het bewaardersarrest te lang geduurd.
Klager is met betrekking tot deze onderdelen van mening dat, als de directeur vindt dat vloeistoffen niet zijn toegestaan, dat duidelijk in de huisregels zou moeten worden vermeld. Verder had er onderzoek moeten worden gedaan naar de samenstelling van
de aangetroffen vloeistoffen.
Ten aanzien van onderdeel c:
Klager komt in de inrichting niet in aanmerking voor (interne) doorfasering naar een afdeling met meer mogelijkheden. Het is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager niet voor een dergelijke doorplaatsing in aanmerking zou kunnen komen. Klager
ontkent
het hem verweten gedrag. Er is volgens klager geen rapportage over die gedragingen. Inmiddels is klager wel intern doorgeplaatst. Hij verblijft nu op afdeling 4I, waar het veel beter met hem gaat. Klager heeft de indruk dat over het doorfaseren naar
andere afdeling met willekeur wordt beslist. In klagers geval werden er met hem afspraken gemaakt over de hygiëne. Als vervolgens anderen de douches smerig achterlieten en klager daar iets van opmerkte tegenover het personeel, werd hij op die smeerboel
aangekeken.
Ten aanzien van onderdeel f:
Het bevreemdt klager dat een afdelingshoofd kennis heeft van de inhoud van een door klager op de post gedaan klaagschrift. Volgens klager betreft dit geprivilegieerde post. Klager is op 1 juli 2015 in bewaardersarrest geplaatst waarna het verslag op 3
juli 2015 is afgehandeld. Ook in dit geval heeft het bewaardersarrest dus langer geduurd dan wettelijk toegestaan. Overigens heeft klager nooit willen dreigen, mogelijk heeft het personeel een andere interpretatie gegeven aan de uitingen van klager.
Voor klager was dit meer een waarschuwing.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a:
De ingangsdatum van de disciplinaire straf is 13 juli 2015. De mededeling van de beslissing is op 14 juli 2015 ondertekend. De afhandeling vond plaats op 13 juli 2015. De disciplinaire straf is opgelegd omdat het personeelslid de indruk had dat klager
in zijn richting dat obscene gebaar maakte.

Ten aanzien van de onderdelen b, d en e:
Algemeen bekend mag worden verondersteld dat brouwsels van fruit, water en suiker in de inrichtingen geregeld worden gebruikt voor het (illegaal) stoken van alcohol. Volgens de directeur kan van de inrichting niet worden verwacht dat ieder mengsel
steeds weer wordt onderzocht naar de aanwezigheid van alcohol. Indien een gedetineerde graag eigen fruitbrouwsels drinkt, zou het beter zijn om die brouwsels direct na de bereiding op te drinken. Dat voorkomt dit soort verdenkingen. Ook kunnen daarover
afspraken gemaakt worden met het personeel. Het klopt dat het bewaardersarrest bij onderdeel e van het beklag langer heeft geduurd dan wettelijk is toegestaan.
Ten aanzien van de onderdelen c en f:
De directeur persisteert bij hetgeen daaromtrent tegenover de beklagcommissie is aangevoerd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie om klager niet ontvankelijk te verklaren in zijn klachten. Wat er ook zij van klagers opstelling bij gelegenheid van de behandeling van deze klachten, deze opstelling
betekende niet dat de klachten niet inhoudelijk en eventueel buiten verdere aanwezigheid van klager verder hadden moeten worden behandeld en inhoudelijk beoordeeld. Klager zal daarom alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag en de
beroepscommissie zal de klachten inhoudelijk beoordelen.

Ten aanzien van onderdeel a,:
Op grond van het bepaald in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, kan een medewerker een gedetineerde, indien de onverwijlde tenuitvoerlegging is geboden, voor ten hoogste 15 uur in afzondering plaatsen (het zogenaamde ‘bewaardersarrest’). Voor ommekomst
van die termijn van 15 uur dient de directeur vervolgens een beslissing te nemen omtrent hetgeen aan de gedetineerde wordt verweten.
In het geval van de klacht a is bewaardersarrest toegepast en dat bewaardersarrest heeft (telkens) langer geduurd dan de wettelijk toegestane 15 uur. De klacht is (op formele gronden) gegrond.
Overigens is de beroepscommissie van oordeel dat de klacht voor wat betreft onderdeel a inhoudelijk ongegrond is. De directeur heeft in redelijkheid tot het opleggen van de disciplinaire straf kunnen komen. Gelet op de gegrondverklaring op grond van
het
overschrijden van de termijn voor bewaardersarrest zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 7,50.

Ten aanzien van de onderdelen b, d en e:
In alle drie de gevallen is sprake van het opleggen van een disciplinaire straf voor het aantreffen van contrabande in de verblijfsruimte van klager.
In de verslagen omtrent het aantreffen van de fles(sen) en het bakje met vloeistof staat niet meer vermeld dan dat de flessen een brouwsel met onder meer fruit bevatten. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat door de directeur onderzoek is gedaan
naar
de vraag of in betreffende flessen of het betreffende bakje daadwerkelijk alcoholhoudende vloeistof zat of een mengsel zonder dat daar verder iets aan was toegevoegd dat tot alcoholvorming kon leiden. Evenmin is aangegeven waarom klager, indien er geen
sprake was van het aanwezig hebben van “brouwsels” of “mengsels” waarmee alcohol kon worden gemaakt, deze brouwsels of mengsels niet op zijn cel mocht hebben. Daarom moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Ook
deze
onderdelen van het beklag zullen daarom gegrond worden verklaard.
Voor wat betreft onderdeel e heeft bovendien te gelden dat ook in dit geval het bewaardersarrest te lang heeft geduurd.
De beroepscommissie acht ook hier termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op €80,=.

Ten aanzien van onderdeel c:
Door de directeur is niet (nader) onderbouwd waarom een (interne) overplaatsing naar een afdeling met een meer gemeenschappelijk regime in klagers geval (nog) niet mogelijk was. Gelet daarop moet ook dit onderdeel van het beklag gegrond worden
verklaard.
Ook in dit geval acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 5,=.

Ten aanzien van onderdeel f:
Ook ten aanzien van dit onderdeel stelt de beroepscommissie vast dat er sprake is geweest van bewaardersarrest dat te lang heeft geduurd. Daarenboven is de beroepscommissie inhoudelijk van oordeel, dat noch uit de stukken noch uit de toelichting daarop
door de directeur afgeleid kan worden wat de beweerde bedreiging door klager zou hebben ingehouden. Dit leidt ertoe dat de beroepscommissie van oordeel is dat de directeur in redelijkheid niet tot strafoplegging voor bedreiging had kunnen komen.
De klacht is daarom gegrond en de beroepscommissie zal aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 35,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in het totaal €127,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 mei 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven