Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0762/GB, 19 juli 2000, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00\762\GB

betreft: [klager] datum: 19 juli 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van twee op 1 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr.H.W.A.A.de Jong en door

[...], geboren op [1942], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van de selectiefunctionaris genomen op 25 april 2000,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman voornoemd, op 23 mei 2000 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert februari 1990 gedetineerd. Op 3 oktober 1993 is hij in het EBI-circuit geplaatst. Op 30 maart 1993 trachtte hij door middel van gijzeling van personeelsleden, gebruik makend van een vuurwapen, te ontvluchtenuit de EBI van de penitentiaire inrichting (p.i.) „De Schie“ te Rotterdam. Naar aanleiding hiervan is hij op 2 februari 1994 geplaatst in de TEBI van de p.i. „Nieuw Vosseveld“ te Vught. Na verloop van tijd werd besloten om klageruit het EBI-circuit te plaatsen, waarna hij op 4 september 1995 is overgeplaatst naar de gevangenis „Overmaze“ te Maastricht, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 9 augustus 1996 volgde zijn overplaatsing naar degevangenis „Zuyder Bos“ te Heerhugowaard, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Op basis van berichten met betrekking tot ontvluchtingsplannen met behulp van een helikopter, werd klager, na een verblijf op de landelijkeafzonderingsafdeling (l.a.a.) van de p.i. „De Schie“, op 28 januari 1997 overgeplaatst naar de p.i. „De Marwei“ te Leeuwarden en op 3 maart 1997 naar de p.i. „De Geerhorst“ te Sittard. Op 18 september 1997 werd een vluchtpogingondernomen met inzet van een helikopter. Klager is naar aanleiding hiervan op 14 oktober 1997 geplaatst in de EBI te Vught. Bij beslissingen van 11 november 1999 en 25 april 2000 heeft de selectiefunctionaris op advies van deEBI-adviescommissie besloten tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien jaar met aftrek wegens het begaan van het misdrijf strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, en overtreding van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Destraf is ingegaan op 3 juli 1991. Ten aanzien van klager is sprake van een gedeeltelijk ingetrokken v.i.. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 februari 2001.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft - zakelijke weergegeven - het volgende verklaard. Volgens de selectiefunctionaris is klager (nog steeds) lid van een criminele organisatie. Hiermee zal het Cali-kartel worden bedoeld. Hij wordt er moe van dat hemsteeds het lidmaatschap of het leiderschap van een criminele organisatie wordt aangewreven. Dit verhaal is uitgebreid uitgemeten in de media. Er zou eerst sprake zijn van zijn lidmaatschap van het Medelin-kartel en nu dus van hetCali-kartel. De selectiefunctionaris herhaalt dit verhaal steeds. Het is onmogelijk dat klager vanuit de gevangenis een criminele organisatie zou runnen. Al zijn gangen worden in de EBI nagegaan, zijn correspondentie wordtgecontroleerd en de telefoongesprekken worden opgenomen. Dan zou er toch al lang iets opgemerkt moeten zijn. Hij heeft alleen contact met zijn familie. Er is nooit iets in zijn cel gevonden en hij heeft geen rapporten gekregen. Erworden leugens over hem verteld. Klager verblijft in de EBI om het systeem draaiende te houden. Hij heeft helemaal geen band met Nederland, hij praat met niemand en wenst geen woord Nederlands te leren. In de „millenniumnacht“wasklager ingesloten in zijn cel. Hij heeft geen helikopters gehoord. Hij heeft die nacht niemand gesproken en ook niet op zijn celdeur geklopt om aan te geven dat hij wilde luchten. Die mogelijkheid is er helemaal niet ’s-nachts enwas er dus ook niet die nacht. Klager geeft aan dat hij al sinds februari 1990 gevangen zit en dat zijn straf in februari 2001 afloopt. Omdat hij nog maar negen maanden heeft te gaan, is het redelijk dat hij wordt overgeplaatst naareen inrichting met een normaal regime.

Namens klager is betoogd dat en waarom ten onrechte is beslist zijn verblijf in de EBI te verlengen. Daartoe is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Bij brief van 17 maart 2000 is namens klager verzocht om hem uit de EBI te plaatsen op humanitiare gronden. Met de beslissing van de Minister (lees: selectiefunctionaris) tot verlenging van klagers verblijf in de EBI is dit verzoekimpliciet afgewezen.
Aangegeven wordt dat ‘recent nog is gebleken dat de criminele organisatie waarvan betrokkene deel uitmaakt(e) (nog steeds) voornemens zou zijn betrokkene te bevrijden zodra hij niet meer in de EBI verblijft.’ Deze passage komt invrijwel ongewijzigde vorm ieder half jaar in de rapportage terug, zonder dat daarop een toelichting wordt gegeven. De raadsman merkt op dat het kennelijk geheime informatie betreft die niet controleerbaar is op concreetheid,betrouwbaarheid en actualiteit. Dit maakt het voor de beroepscommissie onmogelijk om de informatie, en daarmee de beslissing tot verlenging van klagers verblijf in de EBI, te toetsen op strijdigheid met de wet en de redelijkheid enbillijkheid. Zonder aanvullende informatie kan de beslissing niet in stand blijven wegens strijd met artikel 6, derde lid, onder a van het EVRM.
Voornoemde passage impliceert dat de criminele organisatie nog steeds actief is, dat klager daar lid van is en dat de organisatie hem wil helpen te ontvluchten uit een inrichting met een normaal regime. Klager bestrijdt hetvoorgaande. Het Cali-kartel bestaat sinds 1995 niet meer. Dit gegeven is destijds reden geweest om klager uit de EBI te plaatsen.
In de beroepszaak met nummer B 99/485 heeft de raadsman de nietigheid van de toenmalige beslissing bepleit op basis van het feit dat de verlenging van klagers verblijf in de EBI een periode betrof waarvan noch de begin- noch deeinddatum is genoemd. Op dit verweer is door de beroepscommissie niet beslist. Ook de periode die wordt beslagen door de onderhavige beslissing kent geen ingangs- of een einddatum. De raadsman brengt derhalve ook thans voornoemdnietigheidsverweer naar voren.
Er is in de beslissing een nieuwe passage opgenomen betreffende de omstandigheden tijdens „millenniumnacht“. Het is een feit van algemene bekendheid dat in die nacht door justitie helikopters zijn ingezet ter beveiliging van de EBI.Klager bestrijdt dat hij tijdens de jaarwisseling ontvluchtingsvoornemens kenbaar heeft gemaakt. In dit verband wordt gewezen op het stevige hekwerk dat boven de luchtplaats is aangebracht, juist ter voorkoming van hulpverleningvanuit een helikopter.
Wederom wordt ten aanzien van klager, wiens ontslagdatum over acht maanden valt, niet de beleidslijn toegepast die inhoudt dat gedetineerden achttien maanden vóór de ontslagdatum uit de EBI worden geplaatst. Deze keuze wordtonvoldoende gemotiveerd en is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van de PBW.
Klager heeft, op twee jaar na, bijna iedere dag van zijn detentie in een EBI of anderszins in een afzonderingsregime verbleven. Zijn langdurige verblijf in de EBI wordt niet gerechtvaardigd door de vastgestelde feiten enomstandigheden. Overwegingen van humanitaire aard dienen thans te leiden tot een belangenafweging ten gunste van klager.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. „Nieuw Vosseveld“ is aangegeven dat klager, op basis van de informatie die ten grondslag lag aan zijn herplaatsing, nog immer valt binnen de doelgroep waarvoor de EBI isbestemd, zodat zijn verblijf in de EBI met zes maanden dient te worden gecontinueerd, ondanks het feit dat klager zich in de laatste fase van zijn detentie bevindt. Hij vormt ook thans nog een extreem vluchtrisico, gelet op deinformatie van de CRI met betrekking tot aanwijzingen dat de criminele organisatie waarvan hij deel uitmaakt(e) nog steeds actief zou zijn. Een eventuele ontsnapping zou ook nu nog tot grote maatschappelijke onrust leiden, gelet opde gepleegde delicten alsmede klagers detentieverleden. Klager stelde er geen prijs op de strekking van het advies medegedeeld te krijgen.

3.3. De selectiefunctionaris heeft het volgende bericht. Uit de beschikbare informatie bleek, behalve klagers lidmaatschap van een criminele organisatie, dat vanaf de aanvang van zijn detentie sprake is geweest van ingekomenambtsberichten waaruit vluchtgevaar blijkt waarbij hulp van buitenaf zou kunnen worden verleend. Twee mededaders, onder wie de leider van de criminele organisatie waartoe ook klager behoorde, zijn op 14 januari 1992 met geweld enmet hulp van buitenaf bevrijd. Op 30 maart 1993 trachtte klager door middel van gijzeling van personeelsleden, daarbij gebruikmakend van een vuurwapen, te ontvluchten uit de EBI van de p.i. „De Schie“. In juni 1993 was ten aanzienvan klager, op dat moment verblijvend in de EBI van de p.i. „De Grittenborgh“ te Hoogeveen, sprake van concrete aanwijzingen dat hij met medegedetineerden voorbereidingen had getroffen om te ontvluchten. Ook een door klager met zijnechtgenote gevoerd telefoongesprek wees in de richting van ontvluchtingsvoornemens/-voorbereidingen. In januari 1997 was ten aanzien van klager, op dat moment verblijvend in de gevangenis „Zuyder Bos“, sprake van ingekomenambtsberichten die wezen op het feit dat hij voornemens zou zijn te ontvluchten met inzet van een helikopter. Klager werd hierop, na een verblijf op de l.a.a. van de p.i. „De Schie“, overgeplaatst naar de p.i. „De Marwei“ en vandaaruit naar de p.i. „De Geerhorst“. Op 18 september 1997 trachtte hij met inzet van een helikopter uit laatstgenoemde inrichting te ontvluchten door middel van een goed voorbereide, spectaculaire actie waarbij de piloot van degestolen helikopter om het leven kwam. Achteraf bleek dat gebruik gemaakt had moeten worden van een vuurwapen, dat na het het crashen van de helikopter is gevonden. De ontvluchtingspoging bracht grote risico’s met zich mee voormedegedetineerden, inrichtingspersoneel en omwonenden. Tevens is gebleken dat de omgekomen piloot tijdens een eerder verblijf van klager in het EBI-circuit een medegedetineerde van hem was. Uit het vorenstaande blijkt dat klagerfinancieel en organisatorisch in staat is, met hulp van buiten, invulling te geven aan ontvluchtingsplannen, waarbij zonodig het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Op 29 september 1997 was, mede naar aanleiding van klagersmeest recente ontvluchtingspoging, nog sprake van ingekomen ambtsberichten die aanwijzingen bevatten met betrekking tot zijn vluchtgevaarlijkheid. Ook op de vergaderingen van de EBI-adviescommissie van 20 mei 1999 en 23 september1999 werd nog gewag gemaakt van ingekomen, vertrouwelijke, ambtsberichten waaruit naar voren kwam dat ten aanzien van klager sprake is van voornemens gericht op een voortijdige beëindiging van zijn detentie. In de „millenniumnacht“,toen het geluid van overvliegende helikopters te horen was, maakte klager, door te kloppen op de deur, kenbaar graag te willen luchten. Klager is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf wegens het plegen van ernstigedelicten. Bovendien is sprake van een gedeeltelijk ingetrokken v.i.. Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Gelet op het vorenstaande en de maatschappelijke en publicitaire gevoeligheid van dedelicten, adviseerde de EBI-adviescommissie de selectiefunctionaris, gehoord het advies van de selectiefunctionaris met wie klager weigerde te spreken, om hem te handhaven in de EBI. De commissie wees daarbij, met het oog op dev.i.-datum van klager, op de actualiteit van de ten aanzien van hem bestaande informatie inzake ontvluchtingsvoornemens in relatie tot zijn reeds daadwerkelijk gebleken vluchtgevaarlijkheid. Voorts heeft klager, na een eerdereplaatsing uit de EBI, herhaaldelijk blijk gegeven van zijn vluchtgevaarlijkheid- c.q. van ontvluchtingsvoornemens. Voornoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen een afwijking van het beleid om in de EBI verblijvendegedetineerden met een strafrestant van anderhalf jaar uit de EBI te plaatsen. De selectiefunctionaris heeft conform het advies van de commissie besloten.
4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor langgestraften van 20 jaar en ouder, die in extreme mate een vluchtrisico vormen, of wier ontsnapping tot onaanvaardbare maatschappelijke onrust zou leiden.

4.2. Gelet op zijn leeftijd en werkelijke straftijd behoort klager tot de voor de EBI bestemde categorie gedetineerden.

4.3. Aan de orde is zowel de vraag of het oordeel van de selectiefunctionaris dat klager nog immer valt onder één van de in 4.1 genoemde criteria niet in strijd is met de wet of, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,niet als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt (materiële toetsing) als de vraag of de beslissingsprocedure/besluitvorming jegens klager voldoende zorgvuldig is geweest (formele toetsing).

4.4. De materiële toetsing geschiedt op basis van de aan de beroepscommissie verschafte feitelijke gegevens zoals deze in de stukken te vinden zijn in relatie tot de ministeriële circulaire d.d. 22 augustus 1997, nr. 646188/97/DJI.
Binnen de wettelijke bestemming wordt een tweetal categorieën onderscheiden in de volgende rangorde:

1. gedetineerden die een extreem vluchtrisico vormen voor de gesloten penitentiaire inrichtingen en die bij ontvluchting een onaanvaardbaar risico vormen voor de maatschappij in termen van recidivegevaar voor ernstigegeweldsdelicten;
2. gedetineerden die bij ontvluchting een onaanvaardbaar risico vormen voor de maatschappij in termen van grote maatschappelijke onrust. Het vluchtrisico als zodanig is hieraan ondergeschikt.

Bij de bepaling van het door een gedetineerde gevormde vluchtrisico en/of maatschappelijke risico zijn de volgende punten van belang:

- de kwalificatie door het openbaar ministerie van de betrokken verdachte bij aanhouding;
- de bevindingen van de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) na analyse van beschikbare gegevens omtrent betrokkene;
- recente gegevens over eerdere detenties, voorzover aanwezig;
- de kenmerken en achtergronden van het delict waarvan de gedetineerde is verdacht of waarvoor hij is veroordeeld;
- gegevens over de lopende detentie;
- gegevens over eerdere detentie(s) in binnen- en buitenland.

Het delict dient een doorslaggevende factor te zijn bij de bepaling van het maatschappelijk risico. Belangrijke aspecten van het delict zijn:
- de ernst, aard, politieke en/of maatschappelijke gevoeligheid van het delict;
- de achtergrond van de verdenking of de veroordeling (de mogelijkheid van wraakacties c.q. het ingeschatte risico van recidive).

Essentieel voor de bepaling van het vluchtrisico zijn als indicatoren:
- ontvluchtingen c.q. pogingen daartoe tijdens de lopende en/of eerdere detentie;
- het perspectief van uitlevering in combinatie met door de gedetineerde getoonde weerstand daartegen en de opgelegde of de te verwachten gevangenisstraf in het land waaraan uitlevering plaatsvindt;
- de lengte van het strafrestant in binnen- en buitenland;
- informatie of tips van externe instanties inzake een te verwachten ontvluchtings- dan wel bevrijdingspoging die door het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) zijn geverifieerd op betrouwbaarheid en actualiteit.

4.5. Ten aanzien van het betoog van klagers raadsman dat het niet opnemen in de beslissing van de begin- en de einddatum van de periode waarop die beslissing betrekking heeft tot nietigheid van die beslissing dient te leiden,overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de voornoemde van toepassing zijnde circulaire valt onder punt 2, verlenging en beëindiging van verblijf in de EBI, op te maken dat verlenging van het verblijf in de EBI steedsgeschiedt met een termijn van zes maanden. Het niet opnemen in de schriftelijke kennisgeving van de begin- en de einddatum van de periode waarop de beslissing tot verlenging van verblijf betrekking heeft kan, gelet op hetvorenstaande, niet leiden tot de nietigheid van die beslissing.

4.6. Met betrekking tot de materiële toetsing overweegt de beroepscommissie het volgende.
Eén van de uitgangspunten van de meer genoemde circulaire luidt dat een in de EBI verblijvende gedetineerde, wiens strafrestant nog slechts anderhalf jaar bedraagt, in beginsel wordt overgeplaatst naar een reguliere geslotengevangenis, behoudens een aantal genoemde omstandigheden die zich hiertegen kunnen verzetten. Zij stelt vast dat klager zich ten tijde van de bestreden beslissing reeds in het laatste anderhalf jaar van zijn detentie bevond, geletop het feit dat zijn v.i.-datum op 19 februari 2001 valt. Dit brengt naar haar oordeel met zich mee dat aan een eventueel ontvluchtingsgevaar een ander (minder) gewicht dient te worden toegekend dan in een eerdere fase van dedetentie en dat zo mogelijk tot detentiefasering moet worden gekomen.
Gelet echter op de ten aanzien van klager beschikbare informatie betreffende de twee ontvluchtingspogingen, waarbij in 1993 sprake is geweest van gijzeling van personeelsleden en gebruikmaking van een vuurwapen en in 1997, nadatklager uit het EBI-circuit was geplaatst en in een reguliere gesloten gevangenis verbleef, een helikopter is ingezet, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager ook thans nog eente groot vluchtrisico vormt voor een niet extra beveiligde penitentiaire inrichting. Bij haar oordeelsvorming heeft de beroepscommissie groot gewicht toegekend aan de desgevraagd door het meldpunt GRIP schriftelijk overgelegdeinformatie waaruit blijkt van aanwijzingen dat de misdaadorganisatie waar klager deel van uitmaakt(e) (nog steeds) voornemens zou zijn hem te bevrijden zodra hij niet meer in de EBI verblijft. Voornoemde feiten en omstandighedenverzetten zich tegen een overplaatsing van klager naar een reguliere gesloten gevangenis. De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.4 bedoelde categorie 1.
Nu niet of onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor plaatsing van klager in de EBI, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijd met de wet is en, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.

4.7. Met betrekking tot de formele toetsing overweegt de beroepscommissie dat de onderhavige besluitvorming als zorgvuldig kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 19 juli 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven